Wereldtentoonstelling van Antwerpen.
Drijfwerk.
Het goudsmeden en effen platen door butsing met sieraden opsmukken, is eene overoude kunst. Van in de middeleeuwen tot vrij laat in het herboren tijdvak was het goudsmeden een bloeiend bedrijf, dat zeer hoog geschat werd.
De goudsmeden van dien tijd bepaalden zich niet bij het bewerken van edele metalen; aan hen ook hebben wij die onovertrefbare koperen altaren en relikwieënkasten te danken, die thans nog ieders bewondering afdwingen.
In het emailleeren der metalen waren zij thuis; zij legden de licht smeltbare glasverwen in uitgegroefde diepsels of in lagen, door beschuttingen omsloten; soms ook wel als dunne doorschijnende belegsels op het metaal, om zoo dezes glans en eigenaardige kleur te benuttigen of te wijzigen.
Van het tijdvak, begrepen tusschen 1475 en het begin der XVIIIe eeuw, bestaan er veel met email beschilderde platen, die met de prachtigste tafereelen kunnen wedijveren.
Wil men weten wat de Antwerpsche goudsmeden voortbrachten, dan bezoeke men het museum dier stad; bij het portret van Abraham Grapheus, knaap der St. Lukasgilde, zal men eene reeks prachtige hanapsen en drinkschalen geschilderd zien, die destijds door de rederijkers in prijskampen gewonnen waren; de knaap zelf is met een halssnoer omhangen, waarvan iedere plaat een meesterstuk is.
Tusschen onze hedendaagsche zilverdrijvers, die zich het meest beieveren om de oude kunstkennissen in hun geheel te herwinnen, behoort stellig de H. Lambert van Ryswyck op de eerste plaats vermeld te worden. Het paar gravuren over zijne uitstalling in de Antwerpsche Wereldtentoonstelling, die ons nummer van heden opluisteren, zullen den lezer ongetwijfeld welkom zijn.
Links op het voorplan staat de voorschoot van het Hoogaltaar der St. Gudula-kerk te Brussel. Het middenvak verbeeldt God den Vader, de zijvakken St. Gudula en de H. Engel Michaël; de hoeken zijn gevuld met zinnebeeldige voorstellingen der Evangelisten en levende Engelen. Als stijl is het altaar in overeenstemming met den gothischen bouwtrant der Brusselsche hoofdkerk.
Rank en hupsch zijn de figuren in hunne hoofdvormen, streng en keurig zijn de trekken, die de hoofden afbakenen: het is te merken, dat de maker verstand en wijsheid in de stof wilde wegleggen.
Is de opvatting grootsch, niet min bewonderenswaardig is de uitvoering: wie zag ooit dinker gedreven koperwerk?
Wie zal specimens aanhalen van heel verheven drijfwerk in ééne enkele plaat gebutst?
Op den achtergrond prijkt een altaarstuk van de kerk van Vechel. (Holland) en hierin oók zijn de eischen der middeleeuwsche kunst met slaafsche nauwgezetheid gevolgd.
Oudheidskundigen mogen den nijper opzetten en met jeukigen vitlust de figuren der vier Evangelisten navorschen, den gekruisten Zaligmaker met de twee engelen onderzoeken: zij zullen niet het minste ontdekken dat de kritiek zal inloopen.
Wij aarzelen niet vooruit te zetten dat wij nooit behendiger hand de drijfstift zagen leiden.
Sterk ook verkondigt zich de middeleeuwsche kunst in den koorlessenaar, die op het voorplan prijkt. De arend met ontplooide vleugelen, rustend op drie leeuwen, is wel de vorm, die wij bij overlevering in onze oude kerken terugvinden. Het ex-voto in koper, den Passiedoek gewijd, is flink bewerkt, zoowel als de lampen, die boven aan het gewelf wiegelen.
Ten blijke van zijn veelzijdig talent heeft de Antwerpsche meester nog verscheidene voorwerpen tentoongesteld, waarvan wij er nog een paar bespreken zullen.
In zijne relikwieënkast voor Tilburg toont de meester, dat bij met de begrippen der vrome tijden afbreken kan om met meer onafhankelijken kunstsmaak op zuider bodems te oogsten. Onder dit opzicht is de relikwieënkast een echt pareltje en getuigen de gelukkige samenvoeging van vergulde sieraden op rood koperen achtergrond dat de maker in het renaisance-drijfwerk ook volkomen thuis in.
Op dit keerpunt geraakt, mogen wij het heerlijk geschenk niet vergeten, dat door het Vlaamsche volk in 1881 aan den beroemdsten zijner schrijvers geschonken werd: wij bedoelen het portret van Hendrik Conscience, op drie kwart van natuurlijke grootte uitgevoerd.
Zooals bijgaande gravuur vertoont is de geniale man afgebeeld gelijk hij in zijne laatste levensjaren was, met vollen baard, doch nog altijd even jeugdig, dichtervol en gemoedelijk als toen hij plag zijne verhalen den vrienden ten gehoore te brengen.
Wie dat portret met ernst wil onderzoeken zal gemakkelijk merken dat het van eene vriendenhand gemaakt is. En wie beter dan Lamb. van Ryswyck kende H. Conscience in wel en wee, in tijden van triomf en in tijden van vervolging? Wie buiten hem zou met de drijfstift in het koude zilver die toetsen hebben kunnen zoeken, welke hoedanigheden verraden moeten die achter de pel schuilhouden? De geniale Vlaming mocht niet anders dan in een Vlaamsch pak gestoken worden; vandaar die echte Vlaamsche versierselwijze, die in elkander gevlochten riemen, middel van gebekte draperijen uit saterkoppen hangend verbonden. Zwierige bloemkransen wiegelen aan haken en ringen; met fruit gevulde korven bekronen de opstekende toppen.
Op twee banderollen is de spreuk te lezen
‘AAN HENDRIK CONSCIENCE, zijne taalgenooten 1881.’
Het portret is met eene lauwerkroon omgeven, op het kronkellint daarvan staat de naamlijst geschreven van des dichters wereldberoemde verhalen.
Om het plaatachtige, aan alle drijfwerk eigen, uit het tafereel te bannen, is het krulwerk, als kant uitgesneden, door mat en blink kleuriger gemaakt en zeer bollig en diep uitgewerkt. De achtergrond, door somber fluweel merkelijk verdiept, doet goed zien hoe het liefelijk speland loofwerk door elkander gevlochten is. Verstrekt het half verheven drijfwerk als techniek den maker tot eer, dan voorzeker spreekt dit meesterstuk nog luider van diepgevoelde en in den breedsten zin begrepen kunst.
J.C.