Hij hield nog steeds zijn aangezicht bedekt.
‘Ik ben u zeer erkentelijk voor de liefde en de zorgvuldigheid, waarmede gij mijn toestand voor mij poogt verborgen te houden, maar meent gij dan, lieve Edwin, dat ik niet weet, hoe mijne dagen geteld zijn; dat ik niet voel, hoe mijne krachten dagelijks afnemen? Laat ons niet den korten tijd, dien ik nog met u zal doorbrengen, verspillen met pogingen om het onvermijdelijke te bestrijden. Kom nader, beste Edwin, en wees niet treurig!’
Bereidwillig voldeed hij aan haar verzoek en zette zich naast haar neder. Toen hij haar zoo nabij was, toen hij haar gelaat met eene zoo oneindig treurige uitdrukking, welke hij er nooit op waargenomen had, naar zich toegewend zag, werd hij door diepe vertwijfeling aangegrepen. Hij kwam in opstand tegen God, dat Hij hem zijn kleinood ontrukken wilde en zeide:
‘Zoovele menschen, die het leven moede zijn, schijnen door den dood vergeten en naar u, die mij het liefste op aarde is, die ik nooit van mij zou willen laten heengaan, strekt hij de armen uit.’
En hij drukte haar met vurigheid aan zijn hart. Terwijl haar hoofd zoo tegen zijne borst rustte, zeide hij: ‘Mijne Klara, ik heb het tot dusverre niet gewaagd u te bekennen, dat ik u zoo lang, zoo innig bemind heb, en niet enkel als een broeder. Zeg mij toch, of gij mij een weinig meer bemind hebt dan Hugo?’
Een hoogroode kleur verfde hare wangen, terwijl zij haar hoofd tegen zijne borst verborg en zacht fluisterde:
‘Mijn broeder is mij zeer dierbaar, doch, niet waar, het is geen onrecht, als ik u, Edwin, zoo geheel anders, en wellicht iets meer liefheb? En omdat,’ voegde zij er bij, als Edwin haar na deze bekentenis, welker beminnelijke eenvoud zoo bekoorlijk was, haar innig omarmde, ‘omdat ik u zoo gaarne gelukkig zou weten, had ik nog wel eenige jaren langer willen blijven leven.’
paus leo iii kroont karel den groote tot keizer van het roomsche rijk, naar rethel.
Met verrukking had Edwin hare woorden aangehoord. Nog lang fluisterden die beide jonge wezens elkander wederkeerig troost en hoop toe.
Doch het lang gevreesde, schrikkelijke tijdstip naderde met rassche schreden. Klara's toestand verergerde met den dag en welhaast kon zij het bed niet meer verlaten. Weinige weken later gaf de geneesheer alle hoop op.
‘Ik verwacht niet, dat zij over vier en twintig uren nog in leven is,’ sprak hij op zekeren dag tot Klara's ontroostbare pleegouders, ‘en vrees, dat zij nog voor dien tijd opgehouden zal hebben te lijden.’
Welke ontzettende, onvergetelijke uren waren dit voor Hugo en Edwin zoowel als voor de ouders! Welke ziekte is zoo misleidend, zoo hartverscheurend als de tering, die de lijders heden met eene schijnbare beterschap schijnt op te frisschen, om hen morgen des te zwakker te doen schijnen; die den gewonen beschouwer zoo weinig zekere voorboden van den dood aanbiedt!
Op zekeren namiddag stonden Mr. en mistress Hawkins, zoowel als Hugo en Edwin rondom het bed der zieke bijeen. Haar liefelijk gelaat vertoonde eene wonderbaar kalme uitdrukking, hare kleine doorzichtige handen rustten op de lakens, in witheid daarmede wedieverende.
Men hoorde slechts het snikken van Hugo en mistress Hawkins en het zware ademen van Edwin, die doodsbleek de oogen onafgewend op Klara gevestigd hield. Dikke tranen rolden uit de oogen van den kwaker langs zijne gerimpelde wangen af.
De reeds aan den gezichteinder wegzinkende schijf der zon wierp hare laatste matte stralen door de ruiten op het bed van het stervende meisje.
Een vogel zat in een voor het venster staande bloeienden boom te zingen, de lucht met zijne welluidende klanken vervullende.
‘Lieve vader en moeder,’ sprak Klara met zwakke stem, ‘laat ik u nogmaals voor al uwe liefde en goedheid bedanken.’
Het hart der oude menschen was te vol om te antwoorden.
de aanbidding der herders.
‘En gij, mijn lieve Hugo, dierbare, goede broeder, vaarwel en leef gelukkig! Ik ga naar den hemel, waar ik vader en moeder zal weervinden om niet meer van hen gescheiden te worden.’
Niet in staat een woord uit te brengen, boog Hugo zich over zijne zuster en drukte een kus op hare bleeke lippen; toen zonk hij voor het bed op de knieën en verborg zijn gelaat in het kussen.
‘Edwin,’ fluisterende de stervende nauw hoorbaar, ‘wees niet zoo bedroefd. Als ik bij God ben, zal ik over u waken. Kus mij, mijn Edwin, en vergeet uwe Klara niet!’
Hij drukte een laatsten kus op den verbleekenden door een zoeten glimlach omspeelden mond, hij ontving haar laatst vaarwel, hij voelde haren laatsten ademtocht op zijne wangen. Onafgewend, strak hield hij zijne droge oogen op haar gevestigd. Eene laatste zonnestraal speelde op haar gelaat, eene vale bleekheid verbreidde zich over hare trekken, hare ziel had het stoffelijk omhulsel verlaten.
‘Zij heeft uitgeleden,’ sprak Edwin met gesmoorde stem en liet er met plechtigen ernst op volgen: ‘De vurigste wensch haars harten om met hare moeder vereenigd te zijn is vervuld.’
En toen hij ophield met spreken verstomde het gezang des vogels, die, zijne vleugels uitbreidende, omhoog steeg en zich in het azuur des hemels verloor.
(Slot volgt.)