De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen beroemde kersnacht.Toen Karel de Groote op het Kersfeest van het jaar 800 de plechtige Mis in de St. Pieter bijwoonde en in stille aandacht voor het altaar van den Prins der Apostelen lag nedergeknield, trad Paus Leo III op hem toe en drukte de keizerskroon om zijne slapen. Uit alle hoeken van het reusachtige heiligdom stegen eensklaps luide jubelkreten den grooten Karel, den door God gekroonden vredekeizer ter eere, langs de gewijde gewelven. De Paus zalfde hem vervolgens tot keizer en zijn zoon Pepijn tot koning, terwijl hij na het einde der plechtigheden kostbare geschenken aan Karels voeten nederlegde. Door deze daad had hij een der gewichtigste feiten der wereldgeschiedenis voltrokken; een feit, dat diep ingreep in den gang der wereldgebeurtenissen, een feit eindelijk dat den grondslag legde voor de ontwikkeling der volgende eeuwen, de stichting van het Roomsch-Duitsche keizerrijk. Zoo werd het Kersfeest van het jaar 800, volgens de tijdrekening der Franken tevens de eerste dag van eene nieuwe eeuw, na het éérste Kersfeest wel de beroemdste aller Kersdagen, een mijlpaal op den weg der wereldgebeurtenissen, het uitgangspunt van een nieuw tijdvak in de geschiedenis der volkeren. Het nieuwe Roomsche keizerrijk was eene wedergeboorte van het Westersch-Romeinsche keizerrijk, dat sinds 476 na Ch. van den aardbodem was weggevaagd, doch het was eene hernieuwing of liever gezegd eene wedergeboorte, welke eene verjonging, eene politieke scheppingsdaad van gansch bijzonderen aard in zich sloot. Volgens de gemeenschappelijke opvatting van den kronenden Paus en den gekroonden keizer moest het nieuwe keizerschap een tweevoudig denkbeeld vertegenwoordigen en verwezenlijken. Het moest de hoogste beschermende macht van de gansche Kristenheid en der gekroonde vorsten wezen, doch tevens moest het zijn voorrang handhaven boven de kristelijke koningen ter verdediging der Kerk en der algemeene kristelijke belangen. Er is veel en lang geredetwist over de vraag, of het denkbeeld der kroning onmiddellijk van den Paus of van Karel den Groote is uitgegaan. Een feit is het echter, dat Karel, volgens het verhaal van zijn levensbeschrijver Einhard, zich over 's Pausen handeling verrast toonde en dat Paus Leo deze verrassing als een gevolg zijner daad beschouwde. Dit sluit immers volstrekt niet uit, dat er te voren met Karel onderhandelingen gevoerd zijn ofschoon daarvan nergens gewag wordt gemaakt. De Paus handelde bij die gelegenheid als opperhoofd der Kerk en als wereldlijk monarch van het éénig overblijfsel van 't Romeinsche keizerrijk; niet echter deed hij zulks in naam van den Romeinschen Senaat, welke bereids lang zijn invloed van voorheen verloren had; noch in naam van het Romeinsche volk, wiens blijde jubelkreten enkel als de uiting van vreugde en niet als de uiting van recht moeten beschouwd worden. Karel zelf herkende in 's Pausen handeling Gods wondervolle beschikking en noemde zich daarom ‘door Gods wil gekroond keizer,’ en reeds vroeger in de hoedanigheid van Romeinsch Patricier tot bescherming der Kerk verplicht, gevoelde hij zich thans nog in hoogere mate daartoe geroepen. In het beschermheerschap over de Kerk was de tweevoudige plicht opgesloten, niet slechts de Kerk tegen den inwendigen en uitwendigen vijand te verdedigen, doch haar tevens behulpzaam te wezen in hare groote levenstaak, dat is de verbreiding van het Kristendom over het gansch heelal. Het hierdoor in het leven geroepen overwicht, dat de Roomsche keizer op de gansche wereld uitoefende, was niet het gevolg van de stichting eener wereld-monarchie, doch bestond enkel in de zedelijke opperleiding over de volkeren. Karel werd geen keizer krachtens het recht van verovering, het recht der ruwe kracht. Hij werd plechtig uitgeroepen als drager van het grootste gezag in de rij der wereldsche vorsten, omdat hij de daarmede overeenstemmende macht reeds in de hoogste mate bezat. Niet oppergebieder zou hij wezen, maar voorzitter in de raadzaal der vorsten, hun toonbeeld in de verdediging der Kerk, bemiddelaar en vredevorst der volkeren, en wereldlijk hoofd van den kristelijken bond der natiën, gelijk de Paus het geestelijk opperhoofd was. En evenals door Karels kroning geen enkelen vorst de kroon van het hoofd werd gerukt, zoo bleef ook de tot dan toe onafhankelijke Paus de eenige heerscher op kerkelijk gebied. Aangezien de keizer een zeker overwicht uitoefende in de raadzaal der vorsten, stond ook de Paus als wereldlijk monarch onder hem; daarentegen was de Paus de geestelijke vader des keizers. Paus en keizer moesten elkander wederkeerig ondersteunen en waren in zekeren zin van elkander afhankelijk. Beiden zwoeren elkander den eed van hulde, liefde en trouw; tot verkrijging der keizerlijke waardigheid was de pauselijke kroning onontbeerlijk, en de nieuwgekozen Paus behoefde de erkenning des keizers.Ga naar voetnoot1) Deze wederkeerige huldiging van Paus en keizer had althans in den beginne altijd plaats. Overigens werd aanvankelijk alles langs den vriendschappelijken weg van overeenkomst en niet door nauwkeurige afbakening van wederzijdsche bevoegdheden geregeld. Doch later werd hiervan door de keizers misbruik gemaakt en zoo werd het de kiem van tallooze moeielijkheden en verwikkelingen, welke wij in den loop der eeuwen te betreuren hebben. Wat nu de voorstelling betreft, welke de schilder Alfred Rethel ons van het wereldberoemde feit geeft, kan men zeggen, dat de kunstenaar meer met eigen opvattingen dan met de historische overlevering rekening gehouden heeft. Vol eerbied knielt Karel, in een hoogst eenvoudig gewaad, voor het graf van Petrus neer, zonder dat hij door iemand der omgeving herkend wordt. Eensklaps verschijnt Leo III aan het hoofd van een talrijk gevolg en zet den verrasten koning de keizerskroon op het hoofd. Rethel stelt ons den Heiligen Vader voor als beroofd van het licht zijner oogen en laat daarom den tastenden arm des Pausen ondersteunen. En inderdaad, Leo III werd den 25 April 799 door zijne vijanden overvallen en bij die gelegenheid van gezicht en spraak beroofd, doch toen hij in den Zomer van hetzelfde jaar Karel te Paderborn ontmoette, was hij bereids op wonderbare wijze genezen. Een uit het pauselijk gevolg draagt een vaandel met het opschrift S.P.Q.R. (senatus populus que Romanus) het zinnebeeld der oude Romeinsche wereldheerschappij. Het volk wijkt vol eerbied terug in de rijkversierde zuilengangen; de menigte, welke zich achter in het heiligdom bevindt, dringt naar voren en de gezellen des keizers heffen jubelkreten aan bij het aanschouwen van die merkwaardige gebeurtenis. |
|