Ijs in de rivieren.
Ofschoon wij herhaaldelijk door ouden van dagen hooren getuigen, dat onze winters, wat vorst en sneeuw betreft, niets te beduiden hebben bij de kou van het jaar zooveel en zooveel vergeleken, wil het geloof, dat zulk een strenge vorst nooit meer over ons regeeren zal, er toch maar niet in. We weten nu eenmaal dat de tiran, die ons dwingt om twee frakken over elkaar aan te trekken, in huis overal te stoken, en die, erger nog, onze rivieren en kanalen (die machtige hulpmiddelen van verkeer) onbruikbaar maakt, dat die tiran, evenals alle dwingelanden, verschrikkelijk grillig is en dit met gewone koningen gemeen heeft, dat hij niet altijd juist op het oogenblik komt, waarop men hem verwacht.
Al scheen dit jaar in November het zonnetje soms ook zoo vriendelijk als op een zomerschen dag, dit bewijst volstrekt niet dat we ongemerkt van den Herfst naar de Lente zullen overgaan.
Onze oostelijke naburen vertrouwen onze zoogenaamde, zachte winters evenmin als wij, getuige een kostbare maatregel door eenige Duitschers in 1871 genomen, om op de knevelarijen van den wintervorst eenigszins voorbereid te zijn. Zoodra deze zich krachtig doet gelden, veranderen de groote riviermondingen aan de noordkust van Duitschland, door de opgestuwde schotsen in ijsvelden, die de scheepvaart onmogelijk maken, wijl het ijs door de werking van ebbe en vloed, in de Haffe somtijds tot eene dikte van 10 à 12 voet aangroeit.
Toen nu bij den strengen vorst in Januari 1871 de haven van Hamburg, de riviermond der Elbe, door de ijsmassa's ontoegankelijk was geworden en zoodoende de koophandel in die stad nagenoeg stilstond, sloegen eenige voorname kooplieden de handen aan het werk om eene zoo hinderlijke stremming in het verkeer voor het vervolg te voorkomen.
Zij schreven eene prijsvraag uit voor een ijsbreker, waarvan de uitslag luidde, dat aan den ingenieur Ferdinand Steinhaus werd opgedragen een ijsbreker te bouwen, naar het plan door dien beroemden scheepsbouwmeester ingezonden.
Het moest geen schip zijn met een puntigen boeg, zooals sommige oningewijden verwachtten, want zulk een bouw zou wel geschikt zijn om door het ijs heen te snijden, maar tevens om tusschen de schotsen vast te raken. De Noord-Amerikaansche ijsbreker, bestemd om in een regelmatig gevormd ijsvlak eene vaargeul te snijden, vermocht tegen het ijs in den Elbemond zooveel als niets. Steinhaus vervaardigde een boeg, die bij het werken van de schroef - de bedoelde ijsbreker is een schroefboot - over het ijs heenschuift en dit zoodoende onder den zwaren last doet bezwijken. Een moeielijk vraagstuk was het, bij deze constructie den hoek te bepalen, dien de steven met het grondvlak moest vormen.
Was die overgang min of meer bol dan zou het schip te ver over het ijs glijden en blijven zitten; was die scheiding te kantig dan moest de ijsbreker tegen de schotsen afstooten. Steinhaus heeft hier het ware midden weten te vinden en om eene zware drukking op het ijs te verkrijgen den boeg eenigszins topzwaar gemaakt, door de machien van 600 paardenkrachten zoo ver mogelijk naar den voorsteven aan te brengen.
De ijsbreker, geheel uit ijzer samengesteld, heeft twee stoomketels, die elk afzonderlijk desnoodig de machien voldoende kunnen voeden. Tusschen de machien en de ketels bevindt zich de steenkolenbergplaats, die dwars over de geheele ruimte van het schip loopt, 100 ton kolen kan bevatten en door een tunnel met de machienkamer verbonden is. Achter deze kamer zijn verplijfplaatsen voor de bemanning aangebracht, welke uit 14 personen bestaat. Zes van hen bedienen de machien en de acht overigen zijn op het dek werkzaam. De kapiteinskajuit en de stuurstoel zijn op het dek uitgebouwd, dat door verwarmingsbuizen wordt verhit, wijl het anders al zeer spoedig met eene ijslaag zou overtrokken zijn. Tusschendeks aan een achtersteven, is een waterballastruim aangebracht, waardoor men den diepgang aan den achterkant van 11 voet, 6 duim (Engelsche maat) op 16 voet, 10 duim kan brengen. Het vullen en leegpompen geschiedt door stoomkracht binnen den tijd van 10 minuten. Door vulling en lediging van dit waterruim aan den achtersteven, doet men den boeg naar welgevallen rijzen en dalen.
In December 1871 werd de ijsbreker, door Steinhaus ontworpen, te water gelaten. De boot had eene lengte van 130 voet (Engelsche maat) eene breedte van 82 voet en in het midden eene diepte van 16 voet, 6 duim.
Het vaartuig kostte den ondernemers 190.000 mark, maar deze kosten zijn zeker niet te hoog, wanneer men bedenkt, dat het schip uitmuntend voldeed. IJsmassa's van 8 à 10 voet dikte werden zonder veel moeite stuk geslagen en zelfs door plaatsen waar het ijs 15 à 16 voet dik was, baande de boot zich een doortocht. Het schip verrichtte in 30 minuten tijds het werk, waaraan 1000 werklieden eene week lang zouden hebben moeten arbeiden.
Bij eene der eerste proefnemingen maakte het in eene vaste ijsmassa binnen 5 uren tijds eene vaargeul ter lengte van twee Duitsche mijlen, hetgeen een veertiental schepen in de gelegenheid stelde om Hamburg te bereiken. Niet alleen beweegt het zich geheel vrij tusschen de opstuwende schotsen, maar kan bovendien sleepdienst verrichten.
Zien we op de eene onzer gravures het menschelijk vernuft tegen de elementen kampen, de andere toont ons het woedend element in zijne woeste kracht geheel aan zich zelve overgelaten. Vriendelijk beschijnen de millioenen sterren aan den helderen hemel het heerlijk Moezeldal, het schilderachtig gelegen Beilstein, maar geene vredige stilte daalt met den nacht over het winterlandschap neder. Wild en woest golft de aangroeiende stroom het dorpje voorbij en krakend schuiven de ijsschollen, door het water opgejaagd, over elkander. Hier stooten zij elkander te pletter, ginds hoopen zij zich op, om met vereende kracht den oeverkant weg te scheuren, elders vormen zij een dam, waartegen de golven niets vermogen en schuimend teruggeworpen zich wreken op het omringende land, dat dan weldra in eene zee wordt herschapen.
Wanneer de ruïne van Beilstein, eenmaal de bakermat van een adellijk geslacht van denzelfden naam, welks geschiedenis tot in de vroege middeleeuwen opklimt, wanneer die ruïne kon spreken, zou zij ons veel te vertellen hebben van de Moezel, van die rivier daar beneden, welke iederen Zomer zoo liefelijk het lachend dal besproeit en iederen Winter, tot een stortvloed aangegroeid, den omtrek doet siddereu voor hare wassende macht.
Onze beide gravures stellen wintergezichten voor; maar hoe geheel verschillend zijn die twee tooneelen!
Hier het woeste element, dat den mensch met vrees vervult en het werk zijner handen, zijn eigendom bedreigt, ginds de mensch, die zegeviert in den strijd tegen de hinderpalen, welke het barre jaargetijde hem in den weg legt; hier de plaats bij uitnemendheid geschikt voor bespiegeling en fantasie, ginds de vrucht van denken en werken; hier reiken schilder en dichter elkander de hand, ginds de koopman en de nijveraar.