oudste voorouders bewaard, in die mannen van meer dan zes voet, met schouders als Atlassen en goudgele lokken; en de nieuwsgierige, die den voet onder dit eenvoudig visschersvolk zet, vindt er de huizen, de gewoonten, de zeden, de begrippen van voor twee eeuwen; ofschoon het niet te ontkennen is, dat de lichtingen voor den krijgsdienst en het vervallen der groote en kleine visscherijen [de haring- en de kabeljauw visscherij], die den Markenaar nu ook tot een ansjoviszouter maken, hem eenigszins uit zijn afgesloten kring hebben gerukt.’
En als eenmaal het plan van de droogmaking der Zuiderzee tot uitvoering komt, mogen wij er bijvoegen, zal het met die afsluiting geheel en al gedaan zijn, en zal Marken natuurlijk veel van zijne eigenaardigheden verliezen, welke het thans tot een der curiositeiten maken, welke geen vreemdeling in Nederland verzuimt te gaan bezichtigen. Vooral sedert de Amsterdamsche tentoonstelling van 1883, die zooveel bezoekers uit alle oorden van Europa naar Holland lokte, heeft het eiland Marken onder de toeristen eene groote vermaardheid gekregen, en sinds eenigen tijd vaart op Zon- en feestdagen geregeld van de De-Ruyterkade te Amsterdam een pleizierbootje naar Marken en terug, ten einde de reizigers in staat te stellen, dat merkwaardig plekje gronds in oogenschouw te nemen.
De teekeningen in dit nummer hebben wij te danken aan den Engelschen kunstenaar Adrien Marie, die volgenderwijze zijne indrukken op Marken weergeeft:
‘Bij onze aankomst op het eiland trof ons de boomlooze aanblik, die zonderling afstak bij de welbebouwde velden, waaraan wij tot hiertoe in Holland gewoon waren. Zoodra wij aan wal gestapt waren, namen wij de diensten aan van een oud man, die aanbod ons den weg op het eiland te wijzen en ons weldra naar het hoofddorp leidde. Er zijn zeven van die dorpen of huizengroepen op Marken, waar de huizen uit geteerd hout bestaan en uit voorzorg tegen overstrooming op hoogten gebouwd zijn. Ons binnentreden van het dorp dreef een troep kinderen op de vlucht, wier bontgeschakeerde kleederdracht onze nieuwsgierigheid gewekt had. Eenige vrouwen echter bleven achter en stelden ons in staat een blik te werpen op hare werkelijk origineele kleeding. Het Marker hoofdtooisel is eene soort van slaapmuts of witte mijter, gedragen over eene gekleurde kap, welker uiteinden er onder uit komen. Uit die muts hangt eene franje van haar over het voorhoofd, terwijl van weerszijden twee groote krullen als kurketrekkers neerhangen. Het overige der kleeding bestaat in een gekleurden rok met een lijf van dezelfde kleur, waarvan de mouwen rood en wit gestreept zijn. Voor de borst wordt een rijk gekleurde en naar ouderwetsche patronen versierde lap gedragen en de voeten steken in groote klompen.
‘Over de dracht der mannen konden wij alleen oordeelen naar die van onzen gids, daar hij nagenoeg de eenige man was, die niet op zee voer. Hij droeg een blauw buis, eene buitensporig wijde broek en zwarte kousen. De mannen van Marken, die allen visschers zijn, varen de heele week uit en komen alleen des Zondags aan wal terug, zoodat de vrouwen al den handen- en veldarbeid moeten verrichten. Zoo troffen wij in een huis twee vrouwen aan, die als schilders van beroep ijverig bezig waren eenen zolder te witten. De vloeren der huizen zijn bruin geverfd, en wij waren er verlegen mee, dat wij de zindelijkheid daarvan met onze vuile laarzen moesten bezoedelen. De inboorlingen trekken altijd vóór het binnenkomen hunne klompen uit, - welk voorbeeld wij ongelukkig niet konden volgen. De wanden zijn met geelsel bestreken en met Delftsch aardewerk versierd, terwijl de meubels keurig in Renaissance-stijl gebeeldhouwd zijn. De lepels hangen netjes in een rek, het blinkend geschuurde koperwerk prijkt op de kast, - kortom het heele vertrek glimt van zindelijkheid. De bevolking van Marken is klaarblijkelijk stevig gebouwd en gezond, te oordeelen naar de vrouwen en eenige oude mannen, die wij zagen en die ondanks hun leeftijd nog kloek waren. De kinderen zien er frisch uit, niettegenstaande de eilanders het schraal hebben, daar visch hun eenig voedsel uitmaakt. Zij drinken zelden bier of sterken drank, maar hoofdzakelijk koffie en thee. De mannen zijn buitengewoon matig en beschouwen het als eene misdaad te dikwijls de herbergen te bezoeken, waarvan er trouwens maar vier op Marken zijn. De godsdienst der bewoners is de protestantsche en zij gaan geene huwelijken aan dan in hunne eigene gemeente. Gaarne zouden wij nog wat gebleven zijn om de zeden en gewoonten der goede eilanders te bestudeeren, maar daar wij nog vóór den avond naar Amsterdam moesten terugkeeren, gingen wij met leedwezen weer aan boord van onzen kleinen stoomer, eene aangename
herinnering medenemende van zooveel onverwachte levendigheid en schilderachtigheid.’
Men mag zeggen dat onze Engelschman goed uit de oogen heeft gekeken; want zijne beschrijving komt geheel overeen met het beeld, dat ons door Hildebrand geschetst is, zoodat wij er niets meer behoeven bij te voegen, dan alleen dat het vooruitzicht eener aanstaande droogmaking der Zuiderzee, waardoor Marken zal ophouden een eiland te zijn, het op dit oogenblik voor de toeristen dubbel belangwekkend maakt.