Onze gravures.
Ons blad van heden is een echt Antwerpsch nummer. Bij den afloop der Wereldtentoonstelling hebben wij deze aflevering uitsluitend willen samenstellen met gezichten van de Rubensstad. Onze abonnenten uit het binnenland, die voorzeker meest allen ten minste eenmaal de Tentoonstelling en de stad Antwerpen dezen Zomer bezocht hebben, zullen ongetwijfeld met genoegen deze afbeeldingen, als herinneringen aan hun uitstapje naar de Scheldestad, ontvangen. Aan onze talrijke Antwerpsche inschrijvers zal het tegenwoordige nummer niet minder welkom zijn; ze zijn immers na den prachtigen afloop der Tentoonstelling zoozeer met gewettigde fierheid over hunne geboorteplaats vervuld, dat alles wat haar betreft hunne belangstelling gaande maakt. Voor hen kan de spreuk van den Griekschen wijsgeer nopens den mensch, thans meer dan op andere tijden in dezer voege gewijzigd worden: ‘Ik ben Antwerpenaar, en niets wat mijne bakermat raakt kan mij onverschillig zijn!’
Op de voorste bladzijde prijkt de afbeelding van de Nationale Bank, met den voorgrond, welke dit overschoone gebouw kort na zijne voltooiing had. Dit voorplan, thans in square herschapen, zal nogmaals door de oprichting eener monumentale fontein hervormd worden. De Nationale Bank is onbetwistbaar een der heerlijkste gebouwen, waarmede het nieuwe Antwerpen in een kort tijdsverloop zoo kwistig is bedeeld geworden. Dit driehoekig monument, in Vlaamschen renaissance-stijl, is door den Brusselschen bouwmeester Beyart ontworpsn, wien het een blijvenden roem schenken zal.
Onze middengravures verplaatsen ons in het hart van het oude Antwerpen, dat met de oprichting der nieuwe kaaien in de laatste vijf jaren insgelijks op vele plaatsen geheel van gedaante veranderd is.
Zoo staat het schilderachtige Steen thans geheel ontmanteld, als het eenige overblijfsel schier van het oude Burchtkwartier, en verbeidt in zijnen naakten en vervallen staat tot er over zijn lot beslist worde, want tot nog toe schijnt het behoud en de restauratie van dien eerwaardigen bouw nog volstrekt geene beslotene zaak. Wij hopen nogtans dat de kunstsmaak en de liefde tot de overleveringen der vaderstad ditmaal in Antwerpen boven alle stoffelijke beweegredenen gelden zullen en dat de oude Spaansche gevangenis voor ons en den nazaat zal gespaard worden.
Het roemruchtigste gebouw van Antwerpen, ja, van de beide Nederlanden, is voorzeker de grootsche kathedraal met haren vermaarden toren. Die ontzagwekkende tempel, door het vrome voorgeslacht opgericht ter eere der schutsvrouw van Antwerpen, is thans nog, evenals in vroegere eeuwen, het grootste aantrekkingspunt en de trots onzer uitzonderlijk katholieke bevolking. Meermaals bij groote kerkelijke feestgetijen is de reusachtige tempel te klein om de duizenden geloovigen te bevatten, die door de zwaarbrommende klokken binnen zijne muren genoodigd worden. Dit was inzonderheid het geval bij de plechtige achtdaagsche betooging, dit jaar ter eere der Gods-Moeder in de hoofdkerk gevierd. De prachtige processie, ter gelegenheid van dit feest gehouden, was eene welsprekende getuigenis der godsvrucht van Antwerpen's bevolking en tevens van den diepen godsdienstzin des geheelen Belgischen volks, dat uit alle streken van den lande in ontelbare menigte toegestroomd was om den vermaarden uittocht te bewonderen. Het fijnbewerkt Gothische gestoelte, dat over eenige jaren op de koor der hoofdkerk geplaatst werd, is het uitgangspunt geweest van eene menigte kunstversieringen, welke thans het inwendige der kathedraal zulken prachtigen aanblik geven en waaronder de meesterlijke kruisweg van den Antwerpschen schilder Hendrickx en de keurige glasramen van het befaamde huis Stalins & Janssens voorzeker als de merkwaardigste mogen geteld worden. Ook tot de uiterlijke verfraaiing en herstelling van den volledigen grootschen indruk des gebouws wordt thans geijverd, door de opvolgendlijke afbraak der kleine huisjes, in vroegere tijden tegen de muren der hoofdkerk opgemetseld uit misplaatste bezuinigingszucht en met miskenning van alle kunstschoon.
Onze groote gravure geeft de kathedraal te aanschouwen langs de Groenplaats, het voormalige kerkhof, vanwaar zij zich in hare volle lengte vertoont en een voortreffelijken achtergrond vormt voor het standbeeld van Rubens, wiens geniaal penseel zoovele onvergelijkelijke meesterstukken der godsdienstige kunst op het doek tooverde.
Na de kathedraal is de St. Jacobs-kerk, met haar groot aantal rijkversierde kapellen en kunstige marmerwerken, ontegensprekelijk de schoonste kerk van Antwerpen. In den omgang van haar koor, juist achter het hoog-altaar, bevindt zich in eene kapel het graf van Pieter-Pauwel Rubens. De rustplaats des grooten Vlaamschen meesters, die in 1640 stierf, is bedekt met eenen steen, in 1755 aangebracht, waarvan het opschrift deze lofspraak bevat: ‘non sui tantum saeculi sed et omnis aevi Apelles dici meruit.’ (Hij was niet alleen voor zijnen tijd, maar voor alle eeuwen.) Het altaarstuk dezer kapel is van Rubens' eigen hand en biedt ons, volgens de overlevering, de portretten zijner familie aan. Deze schilderij stelt het Kind Jezus voor, dat op den schoot zijner Moeder in een priëel gezeten, door den H. Bonaventura aanbeden wordt, terwijl achter de H. Maagd de H. Hieronymus en aan den anderen kant de H. Gregorius met drie heilige vrouwen is voorgesteld. Hieronymus nu zou den vader des schilders verbeelden, twee der vrouwen zijne beide echtgenooten en de H. Gregorius hem zelf voorstellen. Of de overlevering waarheid behelst, zullen we in het midden moeten laten, daar volgens sommigen de techniek dezer schilderij niet met die van Rubens in zijne laatste jaren overeenstemt en deze het tafereel toch eerst toen kan uitgevoerd hebben.
Onder de burgerlijke gebouwen is het Raadhuis niet alleen als zetelplaats van stads' overheid, maar ook voor zijne bouwkundige waarde, in de eerste plaats merkwaardig. Vertegenwoordigt de hoofdkerk ons het Antwerpen der middeleeuwen, het stadhuis verplaatst ons in de zestiende eeuw, toen de handelsstad het hoogste toppunt van bloei en rijkdom bereikt had en zelfs Venetië overtrof. Toenmaals gold Antwerpen voor de levendigste en heerlijkste stad der geheele Christenheid; duizenden schepen uit alle werelddeelen lagen te gelijker tijd in hare haven voor anker en meer dan honderd vaartuigen voeren dagelijks af en aan. Zijne markten trokken kooplieden uit alle landen herwaarts en niet minder dan duizend vreemde handelshuizen hadden zich door verloop van tijd binnen de stad gevestigd.
In dat gulden tijdperk kwam de welvarende burgerij op het denkbeeld zich door den bouw van een prachtig raadhuis een blijvend monument te stichten, en van 1561 tot 1565 bouwde Cornelis de Vriendt in strengen renaissance-stijl het stadhuis van Antwerpen. In den gevel prijkt het beeld der H. Maagd, de patrones der stad, door zinnebeeldige voorstellingen van de Wijsheid en Gerechtigheid omgeven. Ook het inwendige, dat sinds 1882 in den ouden stijl meesterlijk gerestaureerd werd, is eene beschouwing overwaard. De prachtige trapzaal onlangs ingehuldigd, zal weldra prijken met tafereelen uit de Antwerpsche geschiedenis, aan