De jachten op zee.
In de meeste gevallen is er geen bijzonder gevaar bij de visscherstochten, maar anders is het gelegen als wij het oog slaan op de uitrustingen, ondernomen ten behoeve van hetgeen men niet korter kan aanduiden dan onder den naam van jachten op zee. Onder deze even stoute als gevaarvolle tochten tegen de reuzen der zee verdienen vooral die op de robben en walvisschen bijzonder onze aandacht. Op deze maakt de mensch jacht uit hoofde van het nut dat hij er van trekken kan. Zij zijn het wildbraad der zee, en om ze te bemachtigen zijn moed en koenheid, behendigheid en grootsche toebereidselen noodig. Maar hij heeft ook op zee te strijden met mededingers, die hem den buit van angel en vischnet betwisten, en aan deze verklaart hij den oorlog, niet omdat hij iets heeft aan de prooi zelve, maar alleen om den vijand te dooden. Hiertoe behoort in de eerste plaats de vraatgierige haai, die bij den zeeman nog meer gehaat dan gevreesd is. Dagen lang zwemt dit ondier in het zog van het schip en verslindt den afval van tafel en kombuis, die over boord geworpen wordt, maar ook den matroos, die het ongeluk heeft in zee te vallen, ja, valt aan op de lijken, die men aan den schoot der golven toevertrouwt, en verslindt ze voor de oogen der treurenden. De zeelieden laten dan ook geene gelegenheid voorbijgaan om zich meester te maken van dien ongenoodigden begeleider van het schip. Een ooggetuige beschrijft eene jacht op zulk een menschenverslinder aldus: ‘Wij hadden een haak, met een stuk spek als aas daaraan, aan eene ketting in zee nedergelaten. Dadelijk schoot een haai daarop los en binnen weinige oogenblikken was alles verslonden, spek en haak tot aan de ketting toe. Hij wilde zich nu weg pakken, maar de haak hechtte zich zoo vast in zijn slokdarm, dat een bloedstroom de golven kleurde. Op alle mogelijke wijze trachtte hij zich te bevrijden; eindelijk dook hij loodrecht in de diepte en bleef zoolang onder water, totdat de pijn hem opnieuw naar boven dreef; vervolgens
beschreef hij een boog zoover als de ketting zulks veroorloofde. Alles tevergeefs! Langzamerhand werden zijne pogingen minder en zwakker en men heesch hem aan den boom op, die over het dek uitsteekt. Toen de haai daar zoo in de lucht zweefde, begon hij op nieuw zijne pogingen tot bevrijding. Hevig sloeg hij met den staart heen en weder en wrong het 16 voet lange lichaam in de wanhopigste bochten naar alle kanten, terwijl het bloed bij stroomen nedervloeide en zijn gapende muil naar ons was heengericht. Toen hij gedurende twee uren zoo gesparteld had en daarna stil geworden was, beproefde men hem op het dek te brengen. Dit was eene onvoorzichtigheid, want nauwelijks had het dier een steunpunt gevonden, of het dreef met de vreeselijke slagen van zijn staart alles uit zijne nabijheid. Maar nu was ook zijne levenskracht gebroken; een laatste slag, een krampachtig trekken, en daarna de rust des doods. Men naderde om hem nauwkeurig in oogenschouw te nemen. Die wraakgierige oogen, die vreeselijke kaken, die verschrikkelijke tanden - zelfs dood leverde dit monster, de hyena der zee, nog den aanblik van een afschuwelijk en vraatzuchtig schouwspel op. De matrozen sneden den visch open en namen er eenige stukken uit om ze voor hunnen maaltijd te gebruiken; het overige kreeg de zee terug, als buit voor eenen anderen haai.’ De haai wordt altijd op deze wijze gevangen; alleen bindt men de ketting aan een stuk hout, om het spek beter aan de oppervlakte, waar hij zich ophoudt, te doen blijven. - Hij wordt steeds vergezeld door eenige vischjes, loodsjes genaamd, en moet, om het aas te grijpen, zich geheel omkeeren, daar zijn bek zich aan den onderkant bevindt.
De gehate haai bewoont meest de zeeën der warme aardgordels, terwijl robben en eigenlijke walvisschen, het gezochte groote wild der waterjachtbaan, zich in de nabijheid der polen ophouden. Aldaar erlangen zij die verbazende hoeveelheid spek, welke hun een zoo uitnemend behoedmiddel tegen de koude is. De poolzeeën zijn het uitgezochte jachtveld op zeehonden, walrussen en walvisschen; doch deze behooren, gelijk bekend is, niet tot het geslacht der visschen, maar tot dat der zoogdieren, de eerste als kust-, de laatste als eigenlijke waterdieren, maar allen onderscheiden zich door eenen grooten rijkdom van spek, die den zoogenaamden vischtraan oplevert, en ter wille waarvan jaarlijks duizenden schepen uitloopen en alle gevaren en angsten van een den menschen vijandig klimaat trotseeren.
De zeehond bevindt zich aan de kusten van elk land, in de warmste en koudste streken, maar de voornaamste vangst vindt men op de noordelijke kusten en de oevers der eilanden in den Grooten oceaan. Ontzaggelijke ijsvelden drijven naar Newfoundland en daarop millioenen robben, tot wier vangst in Maart meer dan 300 schepen van de Oostkust van het eiland uitloopen. Binnen weinige weken zijn er ongeveer 300,000 dezer dieren gedood, waarvan men de huid met het spek afneemt, terwijl men het overige voor vossen, wolven en beren liggen laat. Met Mei keeren de schepen terug; het vet wordt dadelijk van de huid geschrapt en in tobben aan de zon blootgesteld, waar het in 3-5 weken in traan verandert, waarvan men jaarlijks 3 tot 4000 tonnen wint. Met de vangst der zeehonden houden hoofdzakelijk de Engelschen zich bezig, zoowel als de bewoners der Noordpool-eilanden en kusten, welke laatste zich voor hun dagelijksch onderhoud met den zeehond moeten vergenoegen. Men kan met geene mogelijkheid bepalen hoevele van deze dieren door hen gedood worden; de jacht zelve geschiedt op verschillende wijzen. Men verrast de zeehonden in hunnen slaap en slaat ze dan met knodsen dood of doorsteekt ze met spiesen; men zoekt hunne holen in het ijs op en doorsteekt ze, zoodra ze er uit komen met harpoenen, waaraan zich riemen bevinden om ze te kunnen vasthouden; men schiet ze met geweren, snijdt hun den