Engelsche regeering de noodige voorschriften op de postkantoren heeft gegeven ten aanzien van brieven, op palmbladeren geschreven.
De overgang van de ruwe natuurstoffen, die geschikt waren om beschreven te worden, tot het eigenlijke papier had ongetwijfeld het eerst in het oostelijke gedeelte van Azië plaats. Daar hebben de Chineezen waarschijnlijk reeds voor 2000 jaren goed papier vervaardigd. Zij hebben daartoe in de verschillende deelen van hun uitgestrekt land een grooter aantal planten gebruikt dan alle andere volken te zamen. Toch schijnen het katoen en het bamboe hunne voornaamste grondstoffen te zijn geweest. Vervolgens gebruikte men boomschors, afval van zijde en tegenwoordig ook lompen. De naam van rijstpapier is slechts in zooverre juist, als de rijstpap eene zekere rol bij de vervaardiging vervult. De beste Chineesche papieren zijn tot nog toe niet overtroffen geworden en in sommige gevallen, bijv. voor het afdrukken van fijne gravures, onontbeerlijk. De Japaneezen, een ander zonderling Oostersch volk, oefenen misschien even zoo lang het vervaardigen van het papier uit en bedienen zich daartoe naar men wil inzonderheid van de jonge loten van den papiermoerbezieboom.
Wij hebben eenen vluchtigen blik geworpen op duizenden van jaren en zijn nu gekomen tot den tijd van Alexander den Groote (omstreeks 336-323 v.C.). Nu begint met het gebruik van de papyrus-plant (Cyperus papyrus) een nieuw tijdvak van ontwikkeling in Egypte. Daarvan is het woord papier afkomstig.
Deze merkwaardige plant behoort tot de familie der Cyprische grassoorten, waarvan wij ook in ons land stamverwanten vinden in die biezen, welke zoo veelvuldig aan de kanten van slooten en vijvers voorkomen. De papyrusplant groeit in Calabrië, Sicilië, Syrië en Egypte aan de oevers der rivieren. Evenals ons riet vormt zij met hare dikke, lange, driezijdige, gladde en blinkend groene stengels geheele bosschen. Eene opmerkenswaardige bladerenkroon omringt aan den top eene menigte rechtopstaande en later hangende dunne bloemstelen, welke, bundelsgewijze vereenigd, aan de uiterste toppen driehoekige zeer zachte bloemknoppen dragen. Volgens de overlevering maakten de Ouden uit de binnenste vezels zeilen, kleederen, matrassen, touwen en de Egyptische priesters hunne schoenen. Men vervaardigde het papier uit de binnenste bekleedsels der nog groene planten, welke men door middel van fijne naalden of scherpe schelpen van den stengel losmaakte; vervolgens plakte men een aantal zulke bladeren met Nijlwater aan elkander, droogde ze en maakte ze glad. Het aldus vervaardigde papier heette biblos, waarvan het woord Bijbel, en het Grieksche Biblion (papieren boek) afkomstig is. Dit nieuwe schrijfgereedschap verkreeg spoedig eene zeer algemeene bekendheid en bevorderde als een belangrijk handels-artikel weldra den rijkdom van Egypte, zoodat Firmus, een Egyptisch vorst, zich beroemde zooveel papier te bezitten, dat hij daarvan een leger kon onderhouden.
De ontdekking van deze papiersoort had eene vermeerdering van boeken ten gevolge. Er bestonden ook verzamelingen van boeken en koning Ptolemaeus II wedijverde vooral met Eumenes, koning van Pergamus, in het aanleggen van uitgebreide boekerijen. Naijver tegen Eumenes bracht den eerstgenoemde zoover, dat hij den uitvoer van papier naar Pergamus verbood, zoodat de bewoners van dit land het grootste gebrek gevoelden aan deze reeds onmisbaar gewordene stof. De nood maakt vindingrijk. Men stelde dan ook alles in het werk om eene nieuwe stof te verkrijgen, die tot schrijven geschikt was. Eindelijk vond men die in de huiden van dieren, welke men buigzaam en beschrijfbaar leerde maken. Zoo ontstond omstreeks 200 jaren v.C. het perkament, aldus genoemd naar Pergamus, de plaats waar dit het eerst vervaardigd werd; eene stof, tot schrijven zoo voortreffelijk, dat zij weder in de geschiedenis der schrijfkunst een nieuw tijdvak vormde, weldra de Papyrusplant benevens het schrijfriet en de zilveren griffel verdrong, de ganzenpen als griffel invoerde en zelfs tot lang na de middeleeuwen eene veel gebruikte stof bleef. Er bestond veel weelde in het gebruiken van perkament; het werd in verschillende kleuren geverfd, vooral blauw en violet, waarop dan de letters in goud of zilver werden geschreven. Dewijl echter de vervaardiging van perkament geenen gelijken tred hield met de behoefte, begon men in de latere tijden van het Westersche keizerrijk zuinigheidshalve de letters van oude handschriften uit te wisschen en er op nieuw overheen te schrijven, waardoor groote letterkundige schatten vernietigd zijn. In onze eeuw heeft men echter de kunst uitgevonden om dat uitgewischte schrift weder te voorschijn te brengen; een arbeid, waarin zich de kardinaal Maï hoogst verdienstelijk heeft gemaakt.
Bij toenemend verbruik konden het perkament en de papyrus lang naast elkanderen bestaan; doch de uitvinding van het eerstgenoemde noodzaakte de Egyptenaars om de laatste goedkooper af te leveren. Immers, terwijl een Grieksch opschrift in marmer, betrekking hebbende op de kosten van eenen tempelbouw op den Akropolis, ons doet zien dat een blad papier destijds bijna fr. 2 en dus honderdmalen meer kostte dan tegenwoordig, blijkt uit eene plaats bij den Romeinschen dichter Martialis, dat men in zijnen tijd voor geringen prijs boekjes te koop had. De papyrus bleef dus de stof voor alle gewone schrifturen, terwijl de Grieken en Romeinen zich toelegden op het gladder en handelbaarder maken van het Egyptische fabrikaat; ja de eerstgenoemden stichtten een standbeeld voor een landgenoot, die eene verbeterde wijze van lijmen uitvond. Toch had men altijd te worstelen met het doorslaan en kon slechts op ééne zijde schrijven. Voor ons is dit in zoover gelukkig, dat het ons de lezing dier oude handschriften mogelijk maakt; de papyrusrollen toch zouden bij het afwinden aan stukjes en brokjes vallen, als men de onbeschrevene zijde niet op eene klevende zelfstandigheid vastplakte.
Alexandrië was vooral de stapelplaats van den papierhandel met de Romeinen, en de daarvan geheven inkomende rechten leverde eene belangrijke som aan de schatkist op. Toen de geldgierige Romeinsche keizers later deze rechten dermate verhoogden, dat de Egyptenaren geen papier meer konden invoeren, ontstond er onder de regeering van Tiberius eene zoo geweldige oproer, dat de keizer het alleen daardoor dempen kon, dat hij al het voorhanden zijnde papier bijeen liet brengen en door den Senaat gelijkelijk verdeelen. Het gebruik van het Egyptische papier duurde tot in de elfde eeuw, was evenwel toen reeds door dat van het wel meer kostbare maar ook meer duurzame perkament afgenomen, en hield eindelijk geheel op, toen de uitvinding van het papier uit katoen vervaardigd, uit China naar Europa werd overgebracht.
Reeds in het jaar 160 v.C. vonden de Chineezen een papier uit, hetwelk zij uit de vezels van katoen vervaardigden; door hen werd het naar Bucharije overgebracht, waar men het in 650 n.C. vervaardigde en waar de Arabieren het leerden kennen, toen zij in 704 onder Catibah-Ben-Mosmele Samarkand veroverden. Later maakte Damaskus zich van dezen nijverheidstak meester; daarnaar heette het katoenpapier ook charia damascena. Ook de Grieken ontvingen het katoenpapier uit Bucharije. Zij brachten het onder den naam van Grieksch perkament of charta euttunea in den handel, en zoo kwam het naar Italië, vooral naar Venetië, en van daar naar het overige Europa. Spanje ontving het van de Mooren, die er ook de kunst schijnen gebracht te hebben om de lompen fijn te malen, terwijl volgens beweren der Spanjaarden bij die lompen ook linnen stoffen waren. Zooveel ten minste is zeker, dat men reeds zeer vroeg lompen is gaan gebruiken - iets dat zich ook daardoor aanbeval, dat men aldus de grondstof bijna om niet had, daar onbewerkt katoen van elders moest en niet zonder groote kosten kon worden aangevoerd. De abt Peter van Clugny schreef omstreeks het jaar 1120 een tractatus tegen de Joden, waarin uitdrukkelijk melding gemaakt wordt van papier van afschrapsel van oude vodden (ex rasuris veterum pannorum) en andere gemeene dingen. Nu waren er oudtijds evenzeer linnen lompen als katoenen, vooral in Egypte, waar van oudsher het linnen zoo algemeen in gebruik was geweest. Wellicht gebruikte men de lompen zooals zij toevallig dooreen lagen en daar men spoedig kon bemerken, dat het papier beter was naarmate er meer linnen bij de lompen geweest was, kon men op die wijze gemakkelijk tot het vervaardigen van zuiver linnenpapier komen. Indien de zaak dien loop genomen heeft, van het mindere naar het betere, dan gaan wij tegenwoordig weder den kreeftegang, want het katoen, dat eenmaal door het linnen is van de
baan gedreven, kruipt in onze tegenwoordige papiersoorten meer en meer in.
Wanneer en waar het eerste linnenpapier is gemaakt, is eene vraag, die menigmaal gedaan, doch nooit bepaald beantwoord is. Duitschers, Italianen en Spanjaarden hebben aanspraak gemaakt op deze uitvinding. Handschriften op linnenpapier uit de XIV, zelfs uit de XIIIde eeuw vindt men hier en daar in onderscheidene boekerijen in Europa, maar daarmede is niets gezegd aangaande de herkomst van dat papier, en eerste proeven van vervaardiging zijn het voorzeker niet. Indien men in aanmerking neemt, dat de verandering der grondstof in papier bij linnen en katoen in de hoofdzaak niet verschilt, dan is het geene ongerijmdheid, het linnenpapier reeds bij de oude Oosterlingen te zoeken, en aan te nemen dat het zich vandaar naar Europa heeft overgeplant. De waarheid daarvan zou met onbetwijfelbare zekerheid aan den dag komen, indien het beweren van die geleerden bleek waar te zijn, die het er voor houden dat de meeste Arabische en andere Oostersche handschriften op geen ander dan linnenpapier geschreven zijn.
Dit echter schijnt zeker, dat de papiermolen in Duitschland van het laatst der XIVde eeuw dagteekent. De eerste kwam in het jaar 1390 te Neurenberg tot stand. Met ongemeene snelheid verspreidde zich deze nieuwe uitvinding over de geheele wereld, en welk gewicht men aan deze uitvinding hechtte, kan men daaruit opmaken, dat de Duitscher Spielman, die haar in 1588 naar Dartford in Engeland overbracht, daarvoor tot ridder geslagen werd.