| |
| |
| |
| |
[Nummer 11]
Onze gravures.
Katwijk aan Zee.
katwijk aan zee.
Dit aloude visschersdorp mag zich over het algemeen bijzonder in de belangstelling der Hollandsche schilders verheugen en is door vele keurige tafereelen, van Israëls wereldvermaard gemaakt. Nogtans is het misschien in de Hollandsche kunstwereld nooit zoo druk ter sprake gekomen als in de laatste maanden.
De aanleiding daartoe was de bouwvallige staat van het oude kerkgebouw, dat veroordeeld scheen om onder den moker te vallen. Dat zou voor de kunst een onherstelbaar verlies zijn geweest, en vandaar dat er op het eerste bericht van den besloten val der Katwijksche kerk een noodkreet opging uit de kringen van schilders, kunstenaars en beminnaars der bekoorlijkheden van het Hollandsch strand. Het oude kerkgebouw met zijn zwaren, witten toren, die zoo schilderachtig boven de roode daken en de eentonige duinenreeks uitsteekt, moest behouden blijven, het koste wat het koste, en onmiddellijk werden de handen in elkaar geslagen om tot dat doel gelden bijeen te brengen. Er werd besloten eene verloting te houden van kunstwerken, die door de belangstellenden geschonken zouden worden, en de opbrengst zou tot de instandhouding der oude Katwijksche kerk worden aangewend.
Nauwelijks was dit denkbeeld geopperd, of van alle kanten kwamen de giften toegevloeid en op het oogenblik zijn reeds kunstwerken ten geschenke ontvangen van de bijzonderste Hollandsche meesters. Zoo bestaat er dus alle kans dat de oude kerk, die reeds zoovele stormen doorstaan heeft, voor het nageslacht bewaard zal worden. Het eerbiedwaardige gebouw heeft eene lange, aandoenlijke geschiedenis achter den rug; het jaar zijner stichting verliest zich in den nacht der eeuwen, gelijk de oorsprong van het dorp zelf, dat door zijn naam aan de tijdgenooten der Batavieren, de Katten herinnert. Vóór de Hervorming aan den H. Andreas gewijd, was de kerk een groot en schoon gebouw, door de liefde der geloovigen met passenden luister versierd, - tot zij in 1571 van al hare sieraden beroofd werd, om het volgende jaar met een groot gedeelte van het geplunderde dorp tot den grond toe te worden afgebrand. Alleen de toren was blijven staan en staat er nog, ofschoon beroofd van zijne spits, die in het jaar
| |
| |
1838 in zoo bouwvalligen staat verkeerde, dat men het geraden vond ze door de houten kap of koepel te vervangen, welke den toren op het oogenblik nog dekt.
De kerk zelf werd in 1574 gedeeltelijk herbouwd en in 1694 en 1709 aanmerkelijk vergroot en verbeterd, doch de Hervorming heeft nooit kerken kunnen bouwen als het oude geloof; zij heeft zich over het algemeen steeds bepaald tot het oplappen en opknappen van hetgeen de Roomsche vaderen hadden nagelaten. Er kon dus geene sprake van zijn, de kerk in haar alouden luister te herstellen, en zij bleef tot op den huidigen dag een opgelapte bouwval tot zij ook thans weer in puin dreigt te storten. Dit zal intusschen, naar alle waarschijnlijkheid, worden verhoed, dank zij de belangstelling der Nederlandsche kunstenaars, die zich het lot van het eerbiedwaardige en in al zijne armoede nog zoo schilderachtige gebouw hebben aangetrokken.
| |
Wereldtentoonstelling van Antwerpen. - De glasschildering.
Alvorens de tentoongestelde glasvensters in oogenschouw te nemen, denken wij dat het niet slecht ware eenige woorden over de geschiedenis der glasschildering te zeggen om den lezer min of meer met dit vak bekend te maken.
De kunst der glasschildering is nog betrekkelijk nieuw, aangezien zij niet, zooals de beeldhouwkunst, de muurschilderingen, het mozaïek, enz. van de eerste tijden bekend is, en alhoewel weinige schrijvers het eens zijn over het ontstaan dezer kunst, is men toch vrij algemeen van gedacht dat zij met onze tijdrekening geboren is.
Het kleuren van glas was wel is waar bij de oude Grieken bekend, doch zij bepaalden zich bij het nabootsen van edelgesteenten, en en het is alleen aan het Christendom, dat wij het ontstaan der glasramen verschuldigd zijn. Als het Christendom zegevierend uit de vervolgingen opstond, werden alom kerken opgericht, die reeds vroeg van gekleurde glasvensters voorzien werden.
De glasramen met figuren, welke als de oudste te boek staan, kunnen wij heden nog bewonderen in de kerk van Le Mans, in Frankrijk. Zij werden volgens een handschrift der XIIIde eeuw, berustende in de bibliotheek van die stad, in de XIde eeuw door toedoen van bisschop Hoel daar geplaatst. Die vensters schijnen aan de geboorte der kunst toe te hooren; ook zal hun Byzantijnsche stijl iedereen treffen, welke een weinig kennis van Christene Kunst bezit. Het is slechts veel later dat het Romaansche zich in de glasschildering doet opmerken, ofschoon het reeds vroeg in andere kunstwerken gebezigd werd. Tot in de XIVde eeuw is er, onder oogpunt van bewerking, weinig verandering in de besprokene kunst waar te nemen; maar de teekening heeft vele veranderingen ondergaan. In de XIIIde eeuw hadden de ramen het toppunt van volmaaktheid voor teekening en kleuring bereikt. In de XVde eeuw nemen wij het verval der decoratieve glasschildering waar en het is dan ook rond dien tijd, dat men de gekleurde glasverwen of émaux begon te bezigen. De glasschildering is in de XVIde eeuw gansch van haar godsdienstig doel afgeweken; men keerde alsdan weder naar de lang vergetene Heidensche kunst en de kunstoefenaars brachten ons naar de Grieksche en Romeinsche tijden terug, anders gezegd, tot den herboren stijl of renaissance. Menig befaamd kunstschilder hield zich alsdan met dit vak onledig. Onder het groot getal Vlaamsche meesters, welke zich daarin onderscheidden, bemerkt men: Bernard van Orley en zijnen leerling Michiel van Coxyen, Frans Floris, enz.
In Frankrijk schitterden: Robert Pinaigrier, Jean Cousin, Jan Pot (een Vlaming), Bernard de Palissy, enz. In Duitschland: de School van Albert Dürer en Lucas van Leiden. Dirk en Wouter Crabeth, van Zijl en de Vrije, in Holland. Doch helaas! daar hunne ramen het strenge Gothische karakter geheel missen, moeten wij bekennen dat zij eerder in vorstelijke paleizen dan in kerken thuis hoorden.
In de XVIIde eeuw, welke wij de eeuw der glasverwen of émaux mogen noemen, ten aanzien van dezer overmatig gebruik, begon de glasschildering zeer te vervallen en in de XVIIIde eeuw was zij van het verval tot de vergetelheid geraakt, niettegenstaande op het einde dier eeuw een beroemde Fransche schrijver ten haren voordeele pleitte. Doch de stem van Pieter Levieil bleef ongehoord, omdat de wufte eeuw van Lodewijk XV niet in staat was de noodwendigheid te begrijpen van het herstellen der kerken, en bijzonder die van de Gothische kerken. Aan de XIXde eeuw was de eer voorbehouden de glasschilderkunst weder in 't leven te roepen en haar den waren geest en haar eigendommelijk karakter weder te geven. Men begon alsdan de grootschheid des middeleeuwschen bouwtrants te begrijpen en te bewonderen: den Gothischen stijl werd recht gedaan. Ook zijn de meeste kerken, welke in onze eeuw gebouwd werden, in Romaanschen of Gothischen stijl, waardoor de glasramen, het prachtig sieraad der ogivale tempels, hunne oorspronkelijke en ware kleuren en samenstellingen wedervonden.
Wij bestatigen met genoegen, als wij de glasramen, welke in de Tentoonstelling prijken, nagaan, dat sommige glasschilders allerbest hunne taak verstaan.
| |
Belgische afdeeling
Als men de zaal der Belgische afdeeling binnentreedt, waar de glasramen tentoongesteld zijn, valt het oog onmiddellijk op de ramen van het huis Stalins & Janssens. Deze Antwerpsche glasschilders hebben kerkvensters ingezonden van verschillende tijdvakken. Zoo zien wij eene glasraam, de wijding van het beeld van O.L. Vrouw van Lourdes verbeeldende, die bestemd is om de reeks van 5 ramen in de kapel van O.L. Vrouw der Antwerpsche kathedraal te volledigen; daar naast eene raam voor de kerk van 's Gravenbrakel, de kroning van O.L. Vrouw voorstellende en verder eene raam, die voor de kapel van het H. Sacrament der kathedraal van Cleef besteld is.
Dit laatste prachtige kerkvenster, waarvan wij de afbeelding in dit nummer geven, is volgens den stijl van het laatste der XIVde eeuw uitgevoerd; het bevat de vier kerkvaders, namelijk: de HH. Augustinus, Ambrosius, Hieronymus en Gregorius. In het kroonwerk bemerken wij de zinnebeelden der evangelisten, alle banderollen met godsdienstige spreuken houdende, een medaillon met het Lam Gods en boven dit alles een paar lelietakken. De cartons dezer raam zijn vervaardigd door een der bijzonderste teekenaars in het vak, den heer Augustus R. Mingaye. De kathedraal van Cleef, die reeds 15 geschilderde kerkvensters van Stalins & Janssens bezit, zal in dit raam een meesterwerk te meer tellen.
Al die ramen zijn opgevat om zoo weinig mogelijk licht in de kerken te benemen, ook zijn zij met veel wit glas en gansch doorschijnend bewerkt. Zij hebben desniettegenstaande de sterke kleuring der oude, omdat zij het gebruik der glasverwen niet te onderstaan hebben, aangezien elke toon uit gekleurd glas gesneden wordt, zooals wij het in de ramen der XIIIde eeuw waarnemen. Als de stijl het gebruik der glasverwen medebrengt zien wij toch dat Stalins en Janssens die aanwenden; getuigen daarvan hunne beide appartementramen in Herborenstijl, welke zich onderscheiden als doorschijnendheid en macht van kleur. Wij kunnen ook niet nalaten de aandacht der kunstliefhebbers in te roepen op de verzameling medaillons, welke de kunstschilder Frans Gons voor dit huis vervaardigd heeft. In dezelfde zaal vinden wij nog werken van de heeren Pluys en Dobbelaere.
Leopold Pluys (Mechelen) heeft een fragment eener raam uit de St. Jacob's kerk van Antwerpen gezonden, de slag van Seville voorstellende, en een Heilig Hart. Voor het eerste stuk moeten wij den kunstenaar geluk wenschen; het tafereel is goed opgevat en met veel behendigheid uitgevoerd; in de kleuring heeft hij zich overtroffen, alhoewel eenige kleine veranderingen in de al te schreeuwende kleuren, de raam veel in harmonie zouden doen winnen.
Jules Dobbelaere (Brugge), zoon van den afgestorven Brugschen glasschilder, heeft vier paneelen in stijl Henri II gezonden, welke eene fraaie raam uitmaken. Het is spijtig dat hij niet anders gezonden heeft om de belangrijkheid van het huis Dobbelaere te toonen.
In de galerij, welke op de groote zaal volgt, bemerken wij de glasramen van J.B. Capronnier (Brussel). Deze ramen zijn van eene onberispelijke uitvoering, en alles, van het figuur tot de kleinste bijzonderheden, is met de grootste zorg behandeld; ook is de gansche raam met eene matte laag belegd, opdat men niets van de details zou verliezen. De kleuring is flauw, behalve de blauwe fonds, welke eene schreeuwende plek vormen, om niets stootends in het geheel te brengen en altijd lief te blijven. Drie dezer ramen zijn bestemd voor de Dooden-kapel van Wijkersloot te Schalkwijk (Holland), en ééne raam met figuren voor Engeland. Als wij voor de ramen van Capronnier staan, en ze met aandacht beschouwen, vragen wij ons af of dat de ware glasschildering is? Wij denken daarop ontkennend te moeten antwoorden. De glasschildering hoeft deel te maken van den tempel, waarin zij geplaatst is; de ramen moeten de helderheid van het glas bezitten, die met eene sterke en grootsche kleuring moet gepaard gaan. Zij mogen niet aan eene ondoorschijnende store gelijken.
De oude meesters wisten zeer goed het lood met het glas te gebruiken en daarom hebben zij werken gemaakt, welke heden nog ieders bewondering opwekken. Capronnier emailleert gedeeltelijk zijne ramen om het lood te vermijden, hetwelk in zijne zachte kleuren al te hard zou voorkomen.
Van Crombrugghe en zoon (Gent) hebben eene raam voor trapzaal in Herborenstijl tentoongesteld.
Die heeren hebben in die eenvoudige zaak al de elementen der kunst weten te gebruiken om met weinig, een zeer voldoenden uitslag te bekomen. Zij hebben bewezen dat er middel is om de glasschildering meer in de huizen te doen dringen, als zij door hare eenvoudige samenstelling en bewerking gansch in de gewone versiering kan vallen.
Samuël Coucke (Brugge) zendt ons eene fraaie glasraam der XIIIde eeuw. In het geheel mangelt het haar echter aan frankheid van stijl. Het spijt ons dat die meester niets belangwekkender als glasschildering gezonden heeft.
De Keghel (Brussel) toont eene bekwame en zorgvuldige uitvoering in zijne tentoongestelde portretten. Bijzonder het portret van Z.H. Paus Leo XIII onderscheidt zich als bewerking en voor het emailleeren der vleeschdeelen.
De Belgische afdeeling bevat wijders nog verschillende merkwaardige glasschilderingen van onderscheidene huizen.
| |
Fransche afdeeling.
Frankrijk, dat in al andere vakken op zulk eene ruime en prachtige wijze vertegenwoordigd is, is het geenszins in de glasschildering; want slechts drie namen vindt men in het catalogus. Waaraan mag dit toe te schrijven zijn? Zouden de Fransche glasschilders misschien overtuigd zijn dat zij hier ten lande hunne meesters gevonden hebben?
Ernest Haillard (Parijs), de eenige wiens werken kunstwaarde hebben, toont ons het portret eens kardinaals. Wij moeten bekennen dat het waarlijk prachtig is als teekening en bewerking, ja een echte ‘tour de force;’ doch het is eerder een tafereel, dan wel eene glasraam. Zijne appartementramen zijn allerbest gelukt en verdienen door ieder kunstliefhebber in acht genomen te worden.
| |
| |
| |
Duitsche afdeeling.
Voor wat het vak der glasramen betreft, heeft Duitschland den voorrang op Frankrijk, alhoewel slechts twee glasschilders, Von der Forst en Dr. Oidtmann werken gezonden hebben.
Victor von der Forst (Münster) heeft eene groote raam gestuurd, welke de Verrijzenis verbeeldt. Hare slechte plaatsing belet ons ze nauwkeurig te waardeeren; alleenlijk kunnen wij bemerken dat zij karaktervol geteekend is, maar dat de kleuring een weinig - hoe zal ik het zeggen - een weinig al te ‘Duitsch’ is.
Dr. H. Oidtmann & Cie. (Aken) toont ons wat men met de glasverwen kan bekomen. Schoonere produkten van glasschildering als zijne geëmailleerde fantazij-paneelen kan men waarlijk niet vinden; ook is het oog onaangenaam verrast als het van die juweeltjes op zijne kerkvensters valt. Het is moeielijk te begrijpen dat die beide werken een en denzelfden meester hebben.
| |
Oostenrijksche afdeeling.
Carl Geyling (Weenen) is de eenige Oostenrijksche glasschilder, welke ons iets zendt. Zijne raam, de Bezoeking der Herders in de stal van Bethleëm voorstellende, mist kleur en karakter, twee hoedanigheden, welke nogtans bij eene Gothische raam onontbeerlijk zijn.
Na het korte overzicht van al de tentoongestelde werken, hebben wij met genoegen bestatigd, dat de Belgische glasschilders in dezen vredelievenden strijd voor kunst en nijverheid, geenszins het onderspit moeten delven voor hunne machtige buren, en als somwijlen een vreemdeling uitblinkt door fantazy-ramen, staan toch onze meesters aan het hoofd voor wat de monumentale glasschildering betreft.
A.
| |
Het parijsche blindenorkest te Amsterdam.
In het begin der maand Augustus werd te Amsterdam het vijfde internationaal congres van blindenonderwijzers gehouden, bij welke gelegenheid tevens eene tentoonstelling was ingericht van leermiddelen voor het blindenonderwijs, alsmede van alle uitvindingen, door edele menschenvrienden bedacht om het treurig lot der blinden te verzachten. Leverde het congres, dat door een honderdtal blindenonderwijzers uit verschillende landen van Europa werd bijgewoond, het bewijs van de hooge vlucht, die het blindenonderricht in de laatste jaren genomen heeft, - vooral de tentoonstelling deed uitkomen hoeveel er tegenwoordig gedaan wordt om het leven der blinden te veraangenamen en hun het gemis van de onschatbare gave des gezichts zooveel mogelijk te vergoeden. Zoo zag men daar o.a. een werktuigje, door een der leeraren aan de voortreffelijke blindeninrichting te Grave bedacht, dat de blinden in staat stelt, op eene gemakkelijke wijze schriftelijk hunne gedachten mede te deelen aan zienden, die het blinden-alphabet niet kennen.
Maar het schoonste bewijs van wat menschenliefde en menschenvernuft in het belang der blinden vermogen, leverden ongetwijfeld de beide concerten, door blinden in het Paleis voor Volksvlijt gegeven. De Fransche regeering had namelijk op staatskosten het orkest van het Parijsche Blindeninstituut naar Amsterdam gezonden en dit gaf tot tweemaal toe, ten voordeele van blinden en armen, eene uitvoering, die - de omstandigheden in aanmerking genomen - werkelijk bewonderenswaardig moet heeten.
Het was een treffend, een aandoenlijk schouwspel, dat veertigtal blinde muzikanten, in de uniform van hun gesticht, verslonden te zien in de uitoefening der kunst, die als geroepen schijnt om den zonneschijn in hun treurig bestaan te vervangen. Natuurlijk hadden zij geene muzieklessenaars voor zich, en moesten hunne muziekstukken bijna geheel zonder leiding ten gehoore brengen; slechts nu en dan, bij het begin van een nummer, of als er van maat of rhythmus veranderd moest worden, gaf de blinde directeur Lebel de maat aan door een tik op de leuning van een stoel.
En toch was het samenspel in de ensemblestukken nagenoeg onberispelijk, terwijl de solo's zoowel voor fluit en orgel als hobo en piano van bewonderenswaardige vaardigheid en juiste opvatting getuigden. Enkele solisten mochten inderdaad op den naam van virtuozen aanspraak maken, en niet weinige nummers waren door de uitvoerders zelf getoonzet.
Men kan zich voorstellen, welke moeilijkheden overwonnen moeten worden om blinden zoover te brengen, en hoeveel geduld, talent, kunst en gevoel er gevorderd wordt om tot zulken uitslag te komen: voorzeker, hier bleek wat ernstige studie en wilskracht vermogen. Geen wonder dan ook dat de toehoorders vol bewondering waren en dat zij in de diepste stilte toeluisterden. Er werden ook enkele zangnummers voorgedragen, die van veel talent, onvermoeide studie en diep gevoel getuigden.
De leerlingen van de Amsterdamsche Blindeninrichting woonden de uitvoering bij en waren opgetogen over den genotvollen avond, hun door hunne lotgenooten bereid. Wat de overige hoorders betreft, geen hunner is ongetwijfeld heengegaan, die niet de warmste erkentelijkheid koesterde voor de edele menschenvrienden, die door hunne vernuftige vindingen de arme blinden in staat stellen een genot te smaken, dat met de gewone hulpmiddelen voor hen onbereikbaar zou zijn.
| |
Kunststukjes van Japaneesche hoveniers.
Japan is volledig en eeuwenlang afgesloten geweest van de overige wereld. Deze afzondering en vele eigenaardigheden der Japaneesche staatsinrichting leidden onvermijdelijk tot de vorming van eene etiquette, die alle levensstanden overheerschte, en tot veroordeeling van alle vrije en natuurlijke uiting. Zoo iets moet echter, gelijk wij uit de ontwikkeling onzer bouworden, zoowel als uit die van onzen park- en tuinbouw weten, op de geheele richting van den smaak een beslissenden invloed uitoefenen. Zoo zien wij dan, dat de Japaneesche hovenier er zich bijzonder op toelegt al zijne planten en kweekingen te verhinderen zich natuurlijk te ontwikkelen, en ze tot het aannemen van allerlei vreemdsoortige, kunstmatige vormen te dwingen. Geen beschaafd Japanees zou zich kunnen verheugen over zijn kleinen tuin, wanneer daarin niet uit eenige steenen eene miniatuur-voorstelling van eene rots, eene brug of eene waterleiding voorkwam. Voor den gemeensten steen, die meestentijds door de onmerkbare hulp van den steenhouwer, of wel door de slijting in kabbelend water eene recht zonderlinge gedaante verkregen heeft, wordt door den rijken Japanees gaarne eene ongelooflijke som betaald, ten einde dien hier of daar in zijn hofje te plaatsen, en hij zou, naar Japaneesche opvatting, geen smaak bezitten, als hij niet elke in dit kleine pronkkastje wassende plant eene fantastische gedaante had gegeven.
Zeer dikwijls ziet men hier de takken van eene conifeer door opbinden der jonge loten langs ijzerdraden en door zorgvuldig snoeien het voorkomen van een hoogen boom aannemen, waaraan de loten van elken tak een dichten bundel vormen. Naar schoonheidsregelen, die voor ons, Europeanen, volkomen onbegrijpelijk zijn, worden deze geordend, om door hunne rangschikking bij den deskundigen Japanees allerlei dichterlijke gedachten te verwekken, die voor ons eveneens ondoorgrondelijk zijn. ‘Dikwijls hadden wij gelegenheid,’ zegt de wereldreiziger A. Wanjura, ‘het hoofd te schudden, als wij zagen, hoe soms een eenvoudige kersentak, die in plaats van een bloemruiker in het vertrek stond, algemeene bewondering opwekte, omdat de hovenier daaraan door urenlang buigen, binden en omknakken eenige onnatuurlijke, doch niet zichtbaar kunstmatig gevormde, kronkelingen had weten te geven; evenwel hebben wij nooit tot de volledige wetenschap kunnen geraken, waarin het schoone daarvan gelegen was. Doch niet enkel tot grillige bochten en kronkels dwingt de Japaneesche hovenier zijne gewassen om ze dwergachtig en wanstaltig te maken; maar hij bootst ook de gedaante van dieren daarin na; voornamelijk zijn het dennen- en pijnboomen, die zich naar het schijnt het beste daartoe leenen. De bovengenoemde reiziger zag er dikwijls, die de gedaante van schildpadden, kraaien en andere dieren hadden.
No. 1 op onze gravure vertoont een in alle mogelijke kronkelingen geleide Rinchospernum Japonicum; No. 2 een jongen dichtbloemigen dwergpijnboom (Pinus densiflora); No. 3 een tweede exemplaar (⅛ der natuurlijke grootte); No. 4 eindelijk een honderdjarigen veteraan van dezelfde soort.
|
|