uurwerk, dat te gelijk het eigenaardige bezat, door kogeltjes, die in een metalen bekken vielen, de verschillende tijddeelen aan te geven.
Wie nu de eigenlijke uitvinder van de raderen gewichts-uurwerken geweest is, valt niet met zekerheid uit te maken. Vooraleer men tot de uitvinding daarvan kon geraken, moest natuurlijk het tandrad uitgevonden zijn, en deze uitvinding dagteekent reeds van den tijd van Archimedes d.i. 250 jaren vóór Christus.
Eenige geschiedvorschers schrijven het eerste raderuurwerk, dat door gewichten gedreven en door een windvleugel geregeld werd, aan een priester uit Verona toe, met name Pacificus, die omstreeks het jaar 850 leefde; anderen daarentegen wijzen den monnik Gerbert, die later onder den naam van Paus Sylvester II den stoel van Petrus beklom, als uitvinder aan van het met slagwerk voorziene gewichts-uurwerk. Geen van beide gevoelens kunnen echter door bewijzen gestaafd worden. In elk geval kan men de uitvinding der rader-uurwerken niet stellen vóór de negende eeuw; het waarschijnlijkste echter is, dat ze eerst tusschen de elfde en twaalfde eeuw zijn ontdekt.
In de geschiedenis is het rader-uurwerk bekend, dat de sultan Saladin van Egypte ten jare 1232 aan keizer Frederik II ten geschenke zond, en sommigen meenen daaruit te mogen besluiten, dat de Saracenen de eigenlijke uitvinders der rader-uurwerken geweest zijn, die dan tijdens de kruistochten naar Europa zouden zijn overgebracht. Wat hiervan ook zij, zeker is het dat zulke uurwerken, zelfs met de zoogenaamde stremming en onrust, al was de uitvoering dan ook zeer onvolkomen en gebrekkig, tegen het midden der veertiende eeuw gemaakt werden; doch ze waren toen ter tijd nog zeer kostbaar. Duitschland schijnt ze het eerste te hebben gefabrikeerd; althans het is een feit dat een Duitsch uurwerkmaker, met name Heinrich von Wiek, door Frankrijks koning Karel V naar Parijs ontboden werd, om daar een gewichts-uurwerk met slagwerk te bouwen. Dit gebeurde tusschen de jaren 1364 en 1370. Sinds het einde der 13de eeuw of meer algemeen nog in de veertiende kwam het in zwang om de kerktorens van slag-uurwerken te voorzien, doch aanvankelijk misten zij nog een minuutwijzer. Het eerste dusdanige toren-uurwerk, door zekeren Jacob Dondi vervaardigd, werd ten jare 1344 in een der torens van Padua aangebracht. Het jaar 1356 zag Bologna, 1364 Augsburg, 1368 Breslau, 1370 Straatsburg en Parijs mee de eerste toren-uurwerken verrijkt.
Men weet dat de uurwerkmaker, die in laatstgenoemde stad werkzaam was, drie sous per dag verdiende, benevens vrije woning in den toren, waarin het uurwerk moest worden aangebracht, en dat was ongetwijfeld voor dien tijd een hoog loon. Het eerst had men uurwerken in de kloosters, terwijl ze tot het einde der veertiende eeuw schier even zelden op de torens der steden aangetroffen werden als witte raven.
Om onder de velen slechts één voorbeeld te noemen, verkreeg Neurenberg eerst ten jare 1462 een dergelijk uurwerk.
De stad Augsburg zag zich het eerst verrijkt met een uurwerk dat ook kwartier sloeg en dat was buiten kijf wel iets heel bijzonders.
Omstreeks het midden der zestiende eeuw waren de rader-uurwerken met slagwerk en wekker reeds menigvuldiger in de huiskamer vertegenwoordigd en ook gewaagde men toen ten tijde reeds van zak-uurwerken. Een Weener geleerde wordt als de eerste aangewezen, die een zak-uurwerk in privaat-eigendom bezat en voor het einde der 15e eeuw was dat natuurlijk een onwaardeerbare schat. Als eerste uitvinder der zak-uurwerken wordt een inwoner van Neurenberg, met name Peter Hele genoemd.
Eerst kwam hij op het denkbeeld, de gewichten door spiraalvormig opgewonden veeren te vervangen en als iets belangwekkends wordt daarbij verhaald, dat de slinger of zoogenaamde onrust, welke niet rond doch lepelvormig was, in den beginne door middel van een varkensborstel in stede van eene veer gaande werd gehouden. Het eerste horlogie van die soort zou Peter Hele omstreeks het jaar 1510 vervaardigd hebben, en wegens vorm en herkomst werden deze nog alleszins plompe zak-uurwerken Neurenberger eieren genaamd. Zij waren nog niet van een minuutwijzer voorzien, doch na verloop van ieder uur, gaven zij den tijd door klokslagen aan. Deze nieuwe horlogies wekten wijd en zijd bewondering, en daar ieder aanzienlijk en rijk man een dusdanig in zijn bezit wenschte, werden ze spoedig een zeer voornaam handelsartikel.
Omstreeks het midden der zestiende eeuw onderging het maaksel der uurwerken weer eene nieuwe verbetering en deze bestond daarin, dat de zoogenaamde spiraal in zwang kwam, waardoor de veerkracht gelijkmatiger werd. Dit toestelletje wordt nog heden ten dage bij de scheeps-chronometers aangewend. Sinds de uurwerken zulk een opgang gemaakt hadden, dat zij een zeer gewild en derhalve ook buitengewoon winstgevend handelsartikel vormden, hield men er zich natuurlijk mede bezig ze meer en meer te volmaken. Doch men wijdde aanvankelijk niet zoozeer zijne aandacht aan eene werkelijke verbetering van het werk als wel aan zekere effekt makende speelwerkjes die men er mede verbond.
Het was op de eerste plaats allerlei automatisch bijwerk, waarmede men de uurwerken trachtte op te luisteren. Zoo vervaardigden twee Neurenbergers, George Heusz en Hans Bullmann, in het begin der zestiende eeuw uurwerken, welke nog heden ten dage de algemeene bewondering tot zich trekken. Het uurwerk van den eerste vertoont zeven koperen, ruim drie voet hooge figuren, de zeven keurvorsten voorstellende, welke onder bazuingeschal den keizerlijken troon voorbijtrekken en der keizerlijke majesteit de verschuldigde hulde betoonen. Dat van Hans Bullmann daarentegen geeft ons de beweging der hemellichamen volgens het stelsel van Ptolemaeus te aanschouwen. De bewegingen der sterren worden door een gewichtsteen van 80 pond voortgebracht, zonder twijfel een kunststuk dat tot dan toe nog niet was vervaardigd. Een derde met name Caspar Werner, leverde verschillende sieraden tot opluistering van uurwerken, waaronder raderschepen, waarop figuren, door hetzelfde werk als het schip gedreven, zekere bewegingen maakten.
Het beroemdste meesterstuk van dien aard is echter het uurwerk van de Munsterkerk te Straatsburg, dat de vermaarde Johan Baptist Schwilgué tusschen de jaren 1838 en 1842 vervaardigde.
Het verving een oud uurwerk, door Izaäk en Jozias Habrecht vervaardigd, dat nog heden ten dage in het Oudevrouwenhuis te Straatsburg bewaard wordt en eveneens de hand van een groot kunstenaar verraadt, vooral met betrekking tot het raderwerk.
Omstreeks het midden der zeventiende eeuw trad onze kunst eene nieuwe periode van ontwikkeling in. In Nederland vertoonde zich aan den physischen hemel eene schitterende ster, die weldra een nieuw licht verspreidde over de kunst, wier ontwikkelingsgang wij hier trapsgewijze volgen. Het was de groote Huygens, wiens naam, door den lauwerkrans van 't genie omstraald, in de geschiedenis der natuurkunde prijkt. Hij slaagde er in de door Galileï ontdekte slingerwetten praktisch op de uurwerken toe te passen en gaf zoo een machtigen stoot aan de ontwikkeling onzer kunst.
Nu volgden nieuwe verbeteringen en vindingen elkander met spoed op. Ten jare 1680 vervaardigde de Engelschman Clemens den zoogenaamden lichter, die veel bij bracht tot den nauwkeurigen gang der uurwerken en ook thans nog in gebruik is. Voor de zak-uurwerken, aan welker verbetering men vervolgens de aandacht wijdde, werd in stede van den zoogenaamden Engelschen lichter een vlak rad vervaardigd, dat in een uitgeholden cylinder greep, en dit gaf wederom aanleiding tot de ontdekking van den zoogenaamden ankergang.
Het waren vooral de Engelschen John Harrison en John Arnold benevens de Franschman Ferdinand Berthoud, welke zich in het volgende tijdvak onzer kunst grooten naam verwierven. Harrison leverde een draagbaar zee-uurwerk, dat na eene vaart van 161 dagen slechts ongeveer één minuut en vijf seconden verliep. De voortreffelijkheid van zijn uurwerk trok de aandacht van het Engelsche Parlement, dat hem als belooning een gedeelte van den op die uitvinding gestelden prijs toekende.
De grond, waarop dit werk berustte, was, dat de maker rekening had gehouden met den invloed, welken de temperatuur op de spiraalveer pleegt uit te oefenen en er in geslaagd was dezen te neutraliseeren.
Later vond Berthoud de zoogenaamde vrije stremming en Le Roy den compensatie-slinger, twee nieuwe vindingen, welke onze kunst weer een flinken stoot gaven op het pad harer ontwikkeling. Deze beide vindingen worden nog steeds in praktijk gebracht bij de scheepschronometers, welker bewerking heden ten dage het toppunt van volmaaktheid bereikt heeft.
Ieder, die eenige dagreizen naar het Oosten of Westen doet, zal ervaren dat zijn uurwerk in het eerste geval achter-, in het tweede voorloopt, doch dit is slechts schijnbaar. Het uurwerk toch is niet van gang veranderd, maar wijst zijn heer en meester aan, hoe laat het bij hem thuis is. Dit geven ook de chronometers aan. Vaart b.v. een schip den oceaan in met een chronometer die den tijd te Londen of te Parijs aangeeft, en bestaat na verloop van tijd tusschen den werkelijken middag en dien, welken het uurwerk aanwijst, een verschil van één uur, dan heeft het schip 't 24ste deel van een bepaalden breedtegraad afgelegd, zoodat men, ingeval die breedte bekend is of berekend wordt, de plaats kent, waar het schip zich bevindt. Gelijk zich echter begrijpen laat, worden tot die plaatsbepalingen zeer juist loopende uurwerken vereischt en vandaar het onberekenbaar groote nut der scheeps-chronometers met het oog op de zeevaart. Om bovendien nog den nadeeligen invloed weg te nemen, welke de bewegingen van het schip op den chronometer zouden kunnen uitoefenen, wordt deze evenals het kompas aan een hoogst eigenaardigen ring, de Kardanische ring geheeten, opgehangen.
Sedert het begin onzer eeuw wijdde men er bijzonder de aandacht aan, de zakuurwerken zoo klein mogelijk te maken en in stede van de zoogenaamde spil-uurwerken kwamen de cilinderhorlogies in zwang. In den jongsten tijd echter is men weer van dit gebruik teruggekomen, en geeft men om niet ver te zoeken oorzaken den voorkeur aan eene hechtere samenstelling der verschillende deelen.
Onze kunst klom weder eenen sport hooger door dat men middeltjes vond ter vervanging van de horlogiesleutels, welke ons nog al dikwijls het levensgeluk plachten te vergallen.
Zoo wordt bij de remontoirs de veer opgewonden door middel van een knopje, dat boven bij den ring aan 't uurwerk zit en wordt rondgedraaid, terwijl dit bij de savonette-uurwerken geschiedt door het openen en sluiten van het metalen deksel, dat voor het cijferblad de plaats vervangt van een glas. Een tot zesmaal toe herhaald openen en sluiten is voldoende om het uurwerk voor vier en twintig uren op te winden; zou het echter meermalen herhaald worden, dan oefent dit toch niet den minsten invloed uit op het mechanisme.
Van groot belang voor onze kunst mag de uitvinding heeten, waaraan ten jare 1730 Frans Loffler zijn naam verbond. Deze maakte namelijk de eerste radermachine, die sinds dien tijd, om zoo te zeggen, schier jaarlijks nieuwe verbeteringen heeft ondergaan. De buitengemeen kleine, fijne en gelijkmatige tandjes der radertjes in de zakuurwerken, van wier juistheid toch zooveel afhangt, zouden met de vrije hand nooit of nimmer zoo nauwkeurig zijn uitgevoerd. Langzamerhand zijn ook tot vervaardiging van alle andere deelen van 't uurwerk machines uitgevonden, iets waardoor de arbeid