Eksteroogen.
Alleen groote, werkelijke rampen verwerven ons den verkwikkenden balsem van het medelijden; al de andere kwellingen des levens, hoe pijnlijk zij ons ook vallen mogen, laten gewoonlijk onze medemenschen koud, ja wekken niet zelden hun leedvermaak of hunne spotzucht op. Evenzoo gaat het met onze ziekten; hoofd- en tandpijn, het pootje, kaalhoofdigheid en hoe die grillige plaaggeesten, welke ons zoo vaak het leven vergallen, meer heeten mogen, zij ontlokken onze omgeving ternauwernood een woord van deelneming; eerst als de vreeselijke woorden: keelziekte, pokken, typhus of beroerte weerklinken, dan ontwaakt de naastenliefde plotseling uit haren doodslaap.
Welke lijder aan eksteroogen heeft ooit het medelijden zijner natuurgenooten opgewekt? Dat komt omdat eene eksteroog nu eenmaal bekend staat als een ongemak, waaraan men niet licht sterven zal, en dat in de rij der menschelijke kwalen bijna den laagsten rang inneemt, zoodat het haast eene beleediging voor een dokter zou zijn, als wij van hem durfden vergen dat hij zich met de verwijdering onzer likdorens zou bezighouden. Dat is immers het werk van den eksteroogsnijder, een titel, die maar weinig van dien van kwakzalver verschilt, waarom hij veelal door het deftiger klinkende pédicure vervangen wordt.
Maar al zijn eksteroogen ongetwijfeld slechts wezens van lage geboorte, - als zij zich onze teenen tot tooneel hunner buitensporigheden uitkiezen, laten zij ons maar al te duidelijk voelen waar ons de schoen wringt en toonen op onwederlegbare wijze aan dat het hinkende paard steeds achteraan komt. Zoo ergens dan geldt bij hen het bekende woord van de kleine oorzaken en groote gevolgen. Die kleine, onooglijke dingen maken ons elken voetstap tot een torment, leggen ons onverbiddelijk huisarrest op, en doen onze schoonste verwachtingen in duigen vallen door ons bij voorbeeld te ontzeggen aan het ijsvermaak, het bal, aan dit of dat uitstapje deel te nemen.
Ja, niet alleen benemen zij ons de vreugde des levens, maar er zijn gevallen dat zij ons het leven zelf kunnen kosten. Hoe dikwijls leest men niet in de bladen dat eksteroogen door ontsteking of bloedvergiftiging den dood hebben te weeg gebracht, wat dan meestal aan onvoorzichtig uitsnijden, waarbij beenhuid of teengewricht beschadigd werd, moet worden toegeschreven.
En wat zijn er velen, die met die ongelukkige eksteroogen geplaagd zijn! Vooral in onzen tijd van nauwe laarzen en hooge hielen is het aantal lijders aan die lastige dingen overgroot. Daarom kan het zijn nut hebben hier eens na te gaan op welke wijze het ontstaan van eksteroogen het best verhoed, en als zij er eenmaal zijn, hoe zij het best verwijderd kunnen worden. Beschouwen wij daarom hun ontstaan, hun zetel en hunne uitwerkselen eens van meer nabij en vernemen wij in het voorbijgaan waaraan zij hun zonderlingen naam te danken hebben.
Bij vele menschen ontwikkelt zich, meestal op de rugzijde der teenen, nu eens op de gewrichten, dan weer in de nabijheid daarvan of tusschen de teenen, somtijds ook aan den hiel of onder den voetzool, eene eeltige, hoornachtige verharding in den vorm van een rond, gewelfd schijfje ter grootte van een halven frank. Het is het best te vergelijken met de bekende koperen spijkertjes, die wij aan bekleede stoelen waarnemen; want evenals die spijkertjes loopt het boven beschreven schijfje in een fijnen harden punt uit, die door alle huidlagen heen dikwijls tot op de beenhuid of de omkleeding der gewrichten doordringt.
Neemt men deze verharding met een mes bij dunne laagjes weg, dan stoot men weldra op eene ronde, donkere vlek in het midden, welke niets anders is dan een bloeddroppel, die ten gevolge van aanhoudende drukking onder de eeltige oppervlakte geschoten is en mettertijd in eene donkere kleurstof is overgegaan. Er behoort slechts een weinig stoute verbeeldingskracht toe om in deze donkerroode vlek het oog van een vogel, eene eksteroog bij voorbeeld te zien. En wat nu de andere benaming, die van ‘likdoorn’ betreft, zoo wete men dat lik oorspronkelijk niets anders wil zeggen dan lijk of lichaam, zoodat likdorens letterlijk dorens aan het lichaam beteekenen, gelijk een litteeken (oorspronkelijk likteeken) een teeken aan het lichaam is.
Het is gemakkelijk te begrijpen dat de teere huidvezelen onder den druk van zulk een hoornachtigen uitwas soms zeer in het nauw kunnen raken en bij voorbeeld bij te nauwe laarzen, of ook bij te wijde, als het leer hard en wrijvend is, vooral bij lange wandelingen, wanneer de voet warm wordt en opzwelt, geweldig pijn kunnen doen.
Hoe ontstaat nu eene eksteroog? Al aanstonds kan gezegd worden dat het een der wrange vruchten onzer beschaving is; want van nature is de menschelijke voet een meesterstuk, dat zoowel aan de eischen der schoonheid als die der doelmatigheden in de hoogste mate beantwoordt, gelijk alles wat uit de hand des Scheppers is voortgekomen. Als hij dus tot een wanstaltig, gebrekkig werktuig misvormd wordt, ligt de schuld daarvan aan den mensch zelf; en gewoonlijk is het niet de eenvoudige buitenman, die zich daaraan bezondigt, maar juist de fijnbeschaafde stedeling, die zich gewillig aan al de dwaze eischen der hedendaagsche mode onderwerpt.
Wij lachen om den Chinees, die de voeten van zijn vrouwelijk kroost zoolang inperst tot ze eindelijk maar vormelooze, tot niets dienstige stompjes zijn. Maar gaan wij zooveel wijzer te werk dan de zonen van het Hemelsche Rijk? Heerscht ook niet bij ons het dware vooroordeel dat een onnatuurlijk kleine voet fraai staat? En is alles er ook bij ons niet op berekend de ontwikkeling van den voet te belemmeren, zijne oorspronkelijke schoone gedaante te misvormen en zijne natuurlijke bestemming, het gaan, te bemoeilijken?
Menige dame beschouwt ook bij ons een belachelijk klein voetje als een onmisbaar bestanddeel van vrouwelijke schoonheid, ofschoon de Grieksche beeldhouwers, die waarlijk wel wisten wat schoon was, de beelden hunner godinnen wel degelijk van flinke voeten voorzagen. Bij ons daarentegen schijnen sommigen er iets boersch en plomps in te zien op een goeden voet te leven.
Spoedig na het eerste levensjaar worden de voetjes der kinderen in kleine laarsjes gekneld, met het natuurlijk gevolg dat de teenen, wegens gebrek aan ruimte tot vrije beweging, gedwongen zijn zich over elkaar te leggen, eene positie, die zij gewoonlijk levenslang behouden.
Likdorens treft men op kindervoeten maar zeer zelden aan; hun gebied begint eerst later in het tijdperk der jeugdige ijdelheid, welke