Wedrennen in Engeland.
(Slot.)
Het publiek, dat zich zoo groote weelde niet kan veroorlooven, maar er evenmin op gesteld is, een weg van 12 mijlen heen en 12 mijlen terug te voet af te leggen, bedient zich van een der verschillende spoorweglijnen, waarop eene tallooze menigte van treinen heen en weer stoomt, terwijl het plaatselijk verkeer in andere richtingen voor dien dag wordt opgeheven; of het stelt zich ook wel tevreden met mindere vervoermiddelen, als kolenwagens, karren enz.
Vele van die wagens worden door sterke paarden, vele echter ook door half verhongerde ezels getrokken, doch allen hebben in meerdere of mindere mate een feestelijk aanzien. Bovendien zijn de straten nog opgehoopt met privaat-equipages, phaetons, broughams, four in hands en eene ontelbare menigte andere rijtuigen, die ofschoon geen privaat eigendom, toch geenszins voor de anderen behoeven onder te doen. De Londensche rijtuigverhuurders rusten hunne rijtuigen nauwkeurig volgens bestelling uit en de koetsiers en bedienden verschijnen in livrei, waarvan de aristocratische snede en de levendige kleurschakeering met die der groote heeren op ééne lijn kan worden gesteld. Wie derhalve een aardig sommetje er voor over heeft, kan lakeien, jagers en zelfs de prachtigste wapenschilden erlangen, om zich althans voor eenige uurtjes als grand seigneur te vertoonen. De belangstelling in de Derby-wedrennen strekt zich uit tot alle klassen van de maatschappij. De werkplaatsen zijn ledig, de meeste winkels gesloten en zelfs de anders zoo ernstige wetgevers en ministers plegen het Huis voor twee nachten te verdagen. Doch is het dan nog wel te verwonderen, dat die zucht naar wedrennen zich aan winkel- en kantoorbedienden, ja, zelfs aan den geringsten straatveger en rondventer mededeelt en dat niemand op zijn stoel blijft zitten, of hij moet er door ziekte aan vast gekluisterd zijn? Gedurende die dagen is Londen om zoo te zeggen op hol, en de vreemdeling, welke de lieden nog slechts in hun gewoon dagelijksch leven heeft gadegeslagen, vraagt zich onwillekeurig af, of allen nu plotseling het verstand verloren hebben en hij alleen het behouden heeft, of omgekeerd?
Is het weder gunstig en werpt de zon hare gouden stralen over dat bonte leven uit, dan is zoo'n Derby-rit waarlijk rijk aan genoegens en vreugden. Zoolang men eene schakel vormt van de lange rijtuigen-keten, zoolang men nog in de stad is, waar de straten in die dagen kwistig worden besproeid, heeft men de prachtigste gelegenheid, de grillige verscheidenheid van het Engelsche volksleven te bewonderen. In de stad doet zich nergens eenige onregelmatigheid, van welken aard dan ook, voor en de vijf of zes mijlen, welke men af te leggen heeft om de landstraat te bereiken, verdienen werkelijk een aangenaam pleiziertochtje te heeten. De politie is in zeer sterk getal vertegenwoordigd en brengt er niet weinig toe bij dat in die lange reeks van wagens eene waarlijk voorbeeldige orde heerscht.
Het duurt echter niet lang of de aap komt uit de mouw; nauwelijks heeft men den landweg bereikt, waar de dienaren van gerechtigheid en orde over eene grootere uitgestrektheid verspreid zijn en geene waterstralen den muilen zandgrond besproeien, of orde en verscheidenheid beginnen door hare afwezigheid te schitteren. In een oogwenk, om zoo te zeggen, is dat aantrekkelijke beeld van wagens, bedienden, heeren, dames, knapen en meisjes in eene dichte, ondoordringbare stofwolk gehuld, eene wolk, waardoor de stralen der in vollen middagluister schitterende zon ternauwernood kunnen heenboren. Die reusachtige cavalcade heeft dan veel meer van een ontzaglijk leger, waarover de wanorde bevel voert, dan van een gezelschap, dat voor pleizier uit heet te zijn. Hoeden, kleederen, mantels en wagenkussens zijn met stof bedekt en zelfs het haar schijnt er als het ware mede gepoederd.
Ook de gezichten, lippen en handen verbergen hunne natuurlijke kleur onder het grauwe stofkleedje en de sigaren verliezen wegens het stof, dat bij het trekken in den mond komt, geur en smaak. Kortom, het is eene wereld van stof, die zich voor aller oogen ontvouwt. Struiken en boomen, welke in dat gedeelte van het jaar met een zoo wonderschoon, frischgroen gewaad pronken, deelen het algemeene lot en staan daar kleurloos en doodsch. Ja, men kan het zonder overdrijving zeggen, het stof heeft daar eene grootere égalité in het leven geroepen dan alle Fransche staatsomwentelingen te zamen.
De hertogin van Edinburg, de fiere zuster van den keizer aller Russen, welke zich, gezeten in een prachtige Brougham, door vier volbloedpaarden getrokken, midden onder de menigte bevindt, ziet er al even stofgrauw uit als het kleine bloemenmeisje, dat hare roosjes voor een penny van de hand doet en een waarlijk ‘bloeiend’ baantje schijnt te bewandelen. Eindelijk bereikt men de groote renplaats. Al aanstonds worden op duizenden wagens picknicks gehouden en nauwelijks hebben de uitgedroogde tongen zich, naar omstandigheden, met champagne of bier verfrischt, of de doorstane vermoeienis van den heenrit is vergeten.
De renplaats biedt het beeld aan eener reusachtige jaarmarkt, en het geschreeuw van rondventers en handelaars in mondbehoeften wordt slechts overtroffen door het geroep der bookmakers-bedienden, terwijl hunne chefs hetzelfde winstgevende baantje op de voorname zitplaatsen en tribunes uitoefenen. Maar ook nog andere personen, liefst in het kleedje van een clown gestoken, drijven de menigte tot wedden aan en als men aan hunne woorden geloof kon hechten, zou het niet de minste moeilijkheid opleveren, daar spoedig en zeker rijk te worden. Doch de goedgeloovige menigte, welke aan die lieden hare schellingen en halve kronen toevertrouwt, moet in ieder geval verliezen, want zoo de wedrennen tegen de meening van die waarlijk geheimzinnige personages uitvallen, dan trekken zij, te midden der algemeene opgewondenheid, hun tooverachtig pakje uit, en verschijnen weer in gewone kleederen, die zij er onder dragen, tusschen de menigte. Hun voorkomen verschilt dan natuurlijk hemelsbreed van het vroegere en zoo gebeurt het, dat niemand ze herkent. Dat schelmstuk wordt telkens bij gelegenheid der Derby-wedrennen herhaald, en toch laten de lieden zich opnieuw in dezelfde strikken vangen. Het aanprijzen van vruchten en waren van allerlei aard, de tonen van ontelbare (meest Duitsche) troepjes muzikanten, die den muzikalen roem van hun vaderland geenszins verhoogen, het eindelooze tieren, razen en zingen eener steeds toenemende menigte, dat alles te zamen veroorzaakt een oorverdoovend leven. De eereplaatsen, in welker onmiddellijke nabijheid zich het uitgangspunt der wedrennen bevindt, bezitten vooral eene bijzondere aantrekkingskracht. De koninklijke familie verschijnt steeds in groote getalle en aan haar hoofd de lieveling van het Engelsche volk, de prins van Wales met zijne gemalin. Bij hem sluiten zich alle prinsen en prinsessen aan, die zich omtrent dat tijdstip in Londen bevinden, benevens de vertegenwoordigers der hoogste aristocratie. De meeste ministers,
de gezanten, vele leden der beide Parlementshuizen, de grooten der Bank- en Handelswereld, de beursmannen, kortom ieder, die iets is of meent te zijn, is op eene dier eereplaatsen te vinden. De prijs dezer plaatsen wisselt tusschen 1 en 2 guinjes, en het bedrag, dat het komiteit daarvan opstrijkt is nog al aanzienlijk, wijl de ruimte 8 à 10000 personen kan bevatten. De groote vraag, welke aller belangstelling wekt, is natuurlijk de uitslag der wedrennen. De weddenschappen bedragen fabelachtige sommen en het is geenszins gewaagd aan te nemen dat er in een kwartier tijds een kwart millioen pond (6,250,000 frs.) gewonnen en verloren wordt. Ieder wedt; de erfgenaam van het koninkrijk zoowel als de rijtuigkoetsier. De sommen zijn slechts verschillend, doch de hartstocht is één en dezelfde.
Het behoeft volstrekt geen betoog, dat die woede om weddenschappen aan te gaan ter gelegenheid der Derby-wedrennen voor velen een treurigen nasleep heeft en dat die dag, waarop zoo menige tot dan toe spaarzame en plichtbetrachtende bediende het geld van zijn heer in de waagschaal stelt, voor menigeen eene treurige herinnering moet achterlaten. Elk jaar wijst op tallooze slachtoffers van die allerverderfelijkste zucht en men moge al gestrenge straffen toepassen tot een schrikverwekkend voorbeeld, het baat weinig of niets; ieder jaar schijnt de hartstocht aan te groeien en grootere verhoudingen aan te nemen. Het is inderdaad onbegrijpelijk hoe een overigens zoo bezadigd en practisch volk, dat al zijn invloed aanwendt om de kansspelen, van welken aard dan ook, te onderdrukken, hoe dat zelfde volk, door de zucht naar wedden meegesleept, zijn ernst schijnt te verliezen en alles vergeet. Monte Carlo, dat beruchte speelhol, verdient ongetwijfeld al heel weinig vertrouwen en toch hoe onbeduidend is het aantal slachtoffers, daar in dat hol gesmoord, vergeleken bij die, welke zich in Engeland door weddenschappen ruïneeren. Er hebben zes verschillende wedrennen plaats, doch allen schijnen belangstelling te gevoelen voor den grooten 2000 guinjes wedren waarvoor gewoonlijk twaalf paarden zijn ingeschreven en op zijn minst 99 van de 100 tegenwoordige personen weddenschappen hebben aangegaan. Slechts met groote moeite gelukt het de politie, de baan van het steeds aandringende volk schoon te vegen, terwijl zij ze aan weerskanten afzet. Dan worden de paarden voor het paddock gebracht en er grijpt eene voorafgaande oefening plaats om de ledematen van paard en ruiter buigzamer en leniger te maken.
De Jockeys zijn in dezelfde kleur uitgedost als die, welke den kop van het paard siert, en aan die kleur kent een ieder de namen van paard, eigenaar en ruiter. Zoodra door het nederlaten eener vlag het signaal voor den afrit gegeven is, vliegen de twaalf terzelfder stond de lange breede baan langs. De oogen der honderdduizenden toeschouwers zijn dan allen strak op één punt gericht en door allerlei opwekkende kreten tracht men paarden en ruiters aan te sporen en te bemoedigen. De Jockeys staan in hunne stijgbeugels en wakkeren hunne paarden aan door luid geroep en weinige minuten daarna behooren de wedrennen tot het verleden.
Dan worden de telegraafbureelen letterlijk met depêches bestormd en in minder dan een kwartier tijd wordt de uitslag reeds met nauwkeurige opgave van het geringste verschil aan de voornaamste hoeken en winkelramen aangeplakt.
Te gelijker tijd draagt de elektrische stroom het groote nieuws naar alle plaatsen der wereld en eenige uren daarna maakt de uitslag der Derby-wedrennen reeds het onderwerp uit van menig onderhoud, niet slechts in alle hoofdsteden van Europa, maar ook in Amerika, Canada, Australië en Indië. Weinige dagen na de Derby-wedrennen hebben de groote Ascott- en Goodwood-runs plaats. De dames der gefortuneerde middelklassen en eenige medeleden der groote wereld verschijnen daar in groot toilet. Deze wedrennen, ofschoon door duizenden bezocht, mogen niet op zulk een populair karakter bogen als die van Derby. Het schoone geslacht is ruimschoots vertegenwoordigd te Ascott, maar de roem, welke den winnaar van den Ascott-prijs gewordt, kan niet halen bij dien welke den overwinnaar in de Derby-wedrennen ten deel valt. De vrouwen der groote kooplieden en geldbarons moeten te Ascott tegenwoordig zijn, aangezien dit een gebruik en het daar bovendien nog al kostbaar is, terwijl zij van den anderen kant uit eerbied voor hun toilet de Derby-wedrennen niet kunnen bijwonen. De koninklijke familie is ook hier weer vertegenwoordigd; ofschoon voor haar, alsmede voor den Engelschen adel, de Goodwood-runs de voornaamste zijn. Deze toch worden enkel en alleen door de hoogste klassen bezocht. Daar de upper ten thousand, op zijn minst aan die wedrennen deelnemen, is de