De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Kindercantate. Woorden van Frans Willems. Muziek van Emiel Wambach. I. Naar buiten. Naar buiten, naar buiten, gezellen! De hemel is heerelijk blauw, Het zonneken schijnt al zoo helder, En glinstert in peerlenden dauw. Naar buiten, naar buiten, met vroolijken tred, En lustig gezongen tot geestesverzet! Ziet, hoe prachtig tuin en velden Prijken in hun zomerdos! Hoort, hoe daar Gods lof vermelden Bloemensier en vruchtentros! Ziet, hoe lieflijk 't koren wiegelt Tusschen 't krachtvol looffestoen Naast het vlas, die zee van groen, Waar de blauwe lucht in spiegelt! Ziet de landliên, hoe zij werken 't Hart vol hoop op rijken oogst; Zoo weet God hun moed te sterken, Al hun moeite en zorg ten kroost. Brave liên, dat God u zegen! Op uw' harde levensbaan! 'k Wensch u overvloed van graan, Heil en vreê op al uw' wegen! (Het wordt allengs heeter: eene koele rustplaats wordt verlangd. Men ziet het woud in de verte.) Naar 't woud, naar 't woud! Naar 't lomrige woud! Vooruit, maar op stap, Met zwier, niet te rap! Naar 't woud, naar 't woud! Naar 't ruischende woud! Het wuift wel te moê, Ons vriendelijk toe! Naar 't woud, naar 't woud! Naar 't heerlijke woud! Het mos zal ons zijn Een bed van satijn! II. In 't woud. Hoe plechtig stil is 't woud! Welk zacht, nauw hoorbaar ruischen! Of 't al den adem houdt Wijl engelvleuglen suizen! Hoe lief de zonnestralen Door 't siddrend loover dalen! Der vooglen zang, hoe schoon! Zoo êel als orgeltoon, Dien de echo's zacht herhalen! O, wat is 't hier frisch en koel! Welk zalig gevoel Doortintelt er ziel en zinnen! Komt, laat ons de spelen beginnen! KNAPEN. Op en neer Heen en weer Moet het balleken vliegen, Hoe men 't sla, Waar 't ook ga, 't Zal ons niet bedriegen. MEISJES. Wij juichen en zingen En dansen en springen Zoo vlug in de koord! Wij keeren en draaien En zwieren en zwaaien Blij huppelend voort. Nu rapjes Op stapjes En zwierig in 't rond! Rept teentjes En beentjes En raakt pas den grond! KNAPEN. De hoepels mogen ook zwieren en zweven; Ze rollen zoo snel door de lomrige laan! Toe, makkers, in wedren ze voorwaarts gedreven! Wie raakt er het eerst aan het einde der baan? (De meisjes plukken bloemen, sieren hun hoofd en maken eenen rondedans.) KNAPEN EN MEISJES. Laat kronen en kransen De lokken omglansen Der bloeiende jeugd! Wij dansen en springen En lachen en zingen In schuldlooze vreugd! Wij, vroolijke snaken, Wij minnen vermaken, En 't dartele spel; Maar weten ons plichten Op tijd te verrichten En zoo is het wel! III. Terugtocht. Wij komen weer, met ruikers belaân Van schoone frissche bloemen; We bieden ze thuis onz' moeder aan, Wier goedheid wij luide roemen. Wij brengen ook lekkere bessen mêe Voor lieve broerkens en zusjes; Zij smullen er aan, zoo wel tevrêe En geven ons lekkere kusjes. De zonne daalt aan 't Westen En mildert beuren gloed. Ziet, hoe ze veld en boomen Van goudglans tintlen doet! Hoe mast en wimpel blozen In zachten rozenglans! Hoe 't vriendelijk haantje schemert Op elken torentrans! En hoort, de beiaard klingelt; Hij zingt ons 't welkom toe. Verheugt u, vader, moeder! Wij naadren blij te moê. Gegroet, gegroet, o Scheldestad, Ons vaderoord, onz' bakermat! Aan u ons eerbetooning! Gij zijt ons liefste plek op aard, Ons meer dan gouden kronen waard, Meer dan 't paleis den koning! Uw klokgebengel galmt zoo zoet, Zoo helder in ons blij gemoed; Uw volksgewriemel lacht ons tegen! Wij keeren kloeker, beter weer; Wij loven luide God den Heer Om al zijn' gunst en zegen! Gegroet, o Scheldestad, gegroet! Vorige Volgende