gelijk, dat de Mississippi westwaarts omhoog naar de golf van Californië en zich in de Zuidzee ontlastte. Verder kon het ook het geval zijn, dat hij in oostelijke richting heenstroomde en daar teruggevonden werd als een der rivieren, die de Engelschen in Virginië hadden ontdekt, maar wier loop en oorsprong hun nog onbekend waren gebleven. Eindelijk dacht hij ook dat de richting van den stroom altijd, zoo als tot nu toe, naar het Zuiden kon wezen, in welk geval hij in de Mexicaansche golf moest uitstroomen. Met de berichten der Spanjaarden omtrent Soto's tocht was hij, naar het schijnt, niet bekend. Hij maakt er althans in zijn dagboek geen gewag van.
Tot het einde van Juni bleven zij bij de Illinois, met wie zij zeer bevriend werden en die hen van alles voorzagen, wat zij behoefden om hunnen tocht voort te zetten. Toen dreven zij weder voorwaarts op de heldere en rustige golven van den Mississippi, die hen altijd zuidwaarts voerde.
Plotseling werd deze gemakkelijke tocht afgebroken door de ontmoeting van eene wildstroomende en troebele rivier, die hare wateren met die van den Mississippi vereenigde. Bruisend als een waterval, voerde zij eene menigte boomen en struiken in haar gezwollen, breeden stroom met zich. Het was de onstuimige Missouri, die echter bij de inboorlingen den naam van Pekitanoni droeg. Dezen naam behield de Missouri nog 40 of 50 jaar lang in veel Fransche boeken en kaarten, schoon op de kaart van Marquette reeds de naam ‘Missouri’ voorkomt, doch om een Indiaansch dorp aan te duiden. Aan deze Missouri-Indianen, die nabij den mond der rivier woonachtig waren, en met welke de Franschen spoedig veel te doen kregen, ontleende de rivier zelve hare latere benaming.
Toen pater Marquette dezen ontzaglijken stroom van het Westen zag komen, werwaarts naar zijne eerste onderstelling de Mississippi zich wenden moest, werd hij wel gedwongen te gelooven dat het vasteland zich nog ver uitstrekte en de Zuidzee niet zoo nabij was, als hij eerst meende. Ook bleek hem thans dat het Westen hooger gelegen was; een en ander bevestigde hem in de meening, dat de Mississippi in de Mexicaansche golf moest uitmonden.
Van de Indianen vernam hij ook, dat aan gene zijde der bronnen van de Missouri weder eene andere rivier werd gevonden, die naar het Westen heenstroomde en hare wateren in den Westelijken Oceaan uitstortte. Dit moest, dacht hij, zeker de Zuidzee zijn. Hij besloot, als God hem daartoe gelegenheid en kracht verleende, later ook in die richting een ontdekkingstocht te ondernemen. Weinig was hij bekend met de bezwaren aan zoodanige onderneming verbonden. Eerst 140 jaren later zou het twee Europeanen, den beroemden Lewis en Clark, die het stroomgebied van de Missouri opspoorden, gelukken, het door hem gevormde plan te volvoeren.
Weder zette hij zijnen tocht naar het Zuiden langs den Mississipi voort en bereikte, na eenige dagen bij hooge, rotsachtige en zeer schilderachtige oevers te zijn langs gevaren, de monding eener andere, groote bijrivier, die van het Oosten kwam. De inboorlingen noemden deze ‘Wabouskigou,’ den Wabousstroom. Ongetwijfeld was het de rivier, die later door de Franschen ‘Wabash’ genoemd werd en eindelijk, wat haar hoofdkanaal betreft, den naam van Ohio, de Schoone rivier, verkreeg, terwijl de naam ‘Wabash’ alleen aan een harer zijtakken verbleef. De loop van de Ohio, van welke de Indianen verhaalden, dat zij uit het verre Oosten kwam, waar hare oevers door stammen bewoond werden, die aan de Irokezen grensden en bestendig met deze in oorlog waren, verhief de onderstelling, dat de Mississipi in de Mexicaansche golf uitmondde, tot zekerheid. Want als zoo machtige stroomen uit het Oosten kwamen, bleek daaruit dat ook in die richting het land niet daalde, maar zich veeleer tot gebergten verhief.
Ook beneden de Ohio vond Marquette overal de inboorlingen, die de oostelijke rivieren bewoonden, van ijzeren werktuigen, bijlen, messen en zelfs geweren, kruit en lood voorzien, schoon na de dagen van Soto zeker geen Europeaan meer met hen had verkeerd. Zij verhaalden hem dat zij deze dingen uit het Oosten bekwamen, door toedoen van daar wonende Europeanen, waarmede zij ongetwijfeld de Engelschen in Virginië bedoelden, die toenmaals wel is waar het Alleghanygebergte nog niet waren overgetrokken, maar wier handelswaren toch reeds als voorloopers der beschaving in het verre Westen doordrongen.
Het schijnt dat van de andere zijde uit het Westen en Zuidwesten ook reeds dergelijke voorloopers der Europeanen uit Mexico tot aan den Mississippi waren doorgedrongen. Pater Marquette spreekt althans van wilde volksstamman, die paarden bezaten. Dit laat zich niet anders verklaren, dan dat de verwilderde afstammelingen der door de Spanjaarden in Mexico ingevoerde paarden reeds toen over de prairieën het gebied van den Mississippi hadden bereikt. Zoo ontmoetten elkander dan hier de invoerartikelen van Spanjaarden en Engelschen, lange jaren, voordat deze volken zelven aan dezen stroom vijandig tegenover elkander zouden staan.
Marquette en zijne begeleiders voerden nog altijd de ‘Calumet,’ de vredespijp, met zich, die zij van de Illinois-Indianen ten geschenke hadden ontvangen en vertoonden die overal, ten teeken dat zij met vreedzame bedoelingen kwamen, wanneer de bewoners der rivieroevers hen dreigden aan te vallen. Somtijds geraakten zij in zeer benarde omstandigheden, maar altijd werden zij ten slotte daaruit gelukkig gered door de calumet en hun gebedenboek, hunne indrukwekkende kerkliederen en hunne geheele vreedzame houding, die zulk eene scherpe tegenstelling vormde met den krijgshaftigen en dreigenden optocht van Soto.
Ook was het pater Marquette van niet gering nut, dat hij zes Indiaansche talen sprak en daaronder het Illinoisch, dat tot ver beneden door de bewoners der boorden van den Mississippi werd verstaan. Nog zuidelijker kwamen zij weder bij eene groote rivier, aan wier oevers een Indiaansch dorp was gelegen, dat ‘Akamsa’ heette. Zonder twijfel werd deze naam later in dien van ‘Arkansas’ veranderd, welke thans die beroemde rivier draagt, die den Mississippi van het Westen uit het Rotsgebergte toestroomt.
Den wilden, die hij hier ontmoette, deelde pater Marquette door bemiddeling dergenen onder hen, die het Illinoisch verstonden, een en ander omtrent den christelijken godsdienst mede. Hij getuigt, dat hij er wel niet zeker van was, dat zij begrepen, wat hij hun omtrent den hemel verhaalde; maar 't was toch altijd een uitgestrooid zaad, dat ter zijner tijd vruchten kon opleveren.
Hij was te eer geneigd om dit te gelooven, daar deze Arkansas-Indianen zeer dienstvaardig en vriendelijk jegens hen waren, en den geheelen dag ter eere van pater Marquette offerfeesten aanrichtten en honden slachtten.
Ook vond hij overal onder hen den landbouw beoefend en de velden met maïs beplant, zoo als Soto dat ook vroeger aan den Mississippi had aangetroffen. Geen spoor van overleveringen aangaande den krijgstocht van dezen legeraanvoerder, die hier ook voormaals had verkeerd, werd echter door Marquette teruggevonden.
De Arkansas-Indianen verhaalden hem, dat hij nu nog tien dagreizen van de zee verwijderd was en de rivier altijd in de zelfde richting bleef voortstroomen. Zij waren echter niet bekend met de volksstammen, die in het Zuiden woonden, daar vijandelijke naburen hen van deze gescheiden hielden. Nu hield Marquette het voor eene uitgemaakte zaak, dat de Mississippi in geene andere zee, dan in de Mexicaansche golf uitstroomde en hij meende van daar nu nog slechts anderhalven graad verwijderd te zijn. Niets scheen nu gemakkelijker, dan door verder voorwaarts te dringen aan het geheele moeitevolle werk de kroon op te zetten en den Mississippi tot aan zijne monding te bevaren. Toch deinsde pater Marquette daarvoor terug, uit vrees voor een ernstiger gevaar dan hij tot dusver had getrotseerd. De vijandelijke Indianen duchtte hij niet, want hoe gevaarlijk die hem vroeger steeds waren afgeschilderd, het was den welbespraakten Jezuït altijd gelukt met hen eene goede verstandhouding aan te knoopen. Zijne vrees gold de zuidwaarts wonende Europeanen, de Spanjaarden, die, aan de golf van Mexico gevestigd, sedert eeuwen alle aangrenzende landen als hun rechtmatig eigendom, door hunne voorvaderen ontdekt en met hun bloed gekocht, beschouwden.
Marquette onderstelde dat hij aan de zeekust licht eene Spaansche nederzetting of Spaansch schip kon aantreffen en bij de tegen alle vreemde ontdekkingsreizigers hoogst vijandige politiek der Spanjaarden, wachtte hem en de zijnen in dat geval een treurig lot. Harde en misschien levenslange kerkerstraf zou zijn deel geworden zijn en de vrucht van zijn ontdekkingstocht geheel zijn verloren geweest. De Spanjaarden hielden toch hunne eigene ontdekkingen voor de buitenwereld verborgen, hoeveel te meer dan niet die door vreemdelingen gemaakt.
Ter plaatse, waar de Arkansas zich met den Mississippi vereenigt, beraadslaagden zij dus met elkander en kwamen tot het besluit, den terugtocht naar het Noorden te aanvaarden. Al hadden zij de zeekust niet bereikt, het vraagstuk mocht toch als voldoende opgelost worden beschouwd. Den 17en Juli verlieten zij hun zuidelijk Non plus ultra en roeiden hunne kleine kano's tegen den gevaarvollen stroom op.
Op de terugreis ontdekten zij, even benoorden de samenvloeiing van Mississippi en Missouri, nog eene andere rivier, die uit het Noordoosten den hoofdstroom toevloot en bij ons thans onder den naam van ‘Illinois’ bekend is. Door inlichtingen, bij de inboorlingen omtrent den loop dier rivier ingewonnen zoowel als door eigen nadenken, kwam Marquette tot de overtuiging, dat deze rivier hem langs korteren weg dan de Wisconsin naar het meer Michigan zou terugvoeren. Hij deed zich door een inlandsch opperhoofd, die met de gesteldheid dezer rivier bekend was, als wegwijzer vergezellen en bereikte zóó gelukkig de zuidkust van Michigan, in wier nabijheid de Illinois ontspringt.
Hij was dus de eerste Europeaan, die de schoone, uitgestrekte en vruchtbare landouwen van den grooten staat Illinois in hare volle uitgestrektheid bereisde en die ze ook beschreef. ‘Nooit,’ zegt pater Marquette, ‘heb ik een land gezien, meer dan deze oorden uitmuntende door vruchtbare akkers, weiden en bosschen, door overvloed van groot wild, gevogelte en bevers.’ Nabij de tegenwoordige bloeiende handelsstad Chicago betrad hij in den Herfst van 1673 de oevers van het meer Michigan weder, die hij in het voorjaar had vaarwel gezegd om zijnen gewichtigen ontdekkingstocht te ondernemen. Spoedig daarna leed hij den marteldood door den tomahak van een Canadeschen wilde en zijne asch rust nabij de bronnen van den Mississippi, gelijk Soto's overschot in de bedding van den breeden stroom eene rustplaats vond en Narvaez' gebeente door zijne wateren werd gebleekt, waar die zich in de Mexicaansche golf uitstorten.
***
Fransche pelsjagers en handelaars maakten zich weldra de belangrijke ontdekking van hunnen landgenoot te nutte en hadden binnen weinige jaren den geheelen stroom in bezit genomen. Langzamerhand werden ook zijne takken voor het meerendeel onderzocht. Nadat in de eerste helft der 18e eeuw overal kleine nederzettingen aan zijne oevers waren tot stand gekomen en de grondslag voor latere groote steden door de Franschen was gelegd, stonden deze het bezit van den reuzenstroom aan de Spanjaarden af. Doch deze, onbewust wat schat hun was ten deel gevallen, gaven het