Uit de dagen van het schrikbewind.
P. Swedowsky stelt ons in zijn tafereel een roerend en dramatisch tooneel voor oogen uit het rampvolle tijdvak, dat Frankrijk eeuwig ten schande strekken zal. Eene vrouw, blijkbaar tot de hoogere samenleving behoorende, smeekt met haar kind voor den ingang eener sombere gevangenis aan de republikeinsche wachters de vrijheid af van haren echtgenoot. Noch hare wanhopige bede, noch hare tranen, noch zelfs het gezicht van het onschuldige schreiende wichtje, vermogen echter het gemoed der soldaten te vermurwen. Een spotlach krult slechts de lippen van den onmensch bij den ingang, die het dagblad van den bloeddorstigen Marat neergelegd heeft, om zich als met tijgerwellust te kunnen vermeien in de zielesmart der ongelukkige moeder; terwijl zijn makker, met het bronzen gelaat rustend op de handen, de schoone vrouw aanziet met eene woeste uitdrukking, die wij niet wagen zullen te vertolken. Rampzalige smeekelinge! in de heftigheid van haren jammer bemerkt zij niet eens hoe nutteloos het is zich te vernederen voor wanschapenen, wier laagheid zij niet bereiken kan, en hoe duidelijk het spreekt uit dezer blikken, dat de deur des kerkers slechts voor haren echtgenoot zal geopend worden voor den tocht naar het schavot.