De scherprechter.
Een verhaal naar het Hoogduitsch.
(Vervolg.)
‘Dat kind, Anna, waart gij, die reeds in het eerste uur van ons samenzijn uwe armpjes liefderijk om mijnen hals sloegt en insliept. Ik legde u voorzichtig op mijn bed en toen voor hetzelve op de knieën zinkende, deed ik eene gelofte tot God, u als mijn eigen kind te zullen beminnen en verzorgen en ik durf getuigen, dat ik deze gelofte in alle opzichten ben nagekomen.
‘Ik verliet nu spoedig daarna B. en begaf mij met u naar het mij zoo dierbare Zwitserland, waar ik mij eerst in Lucern nederzette, tot ik na verloop van een jaar het landgoed in de nabijheid van Weggis aankocht en mij toen daar vestigde. Om mijnen persoon eenig meer gewicht bij te zetten en de dwaze aanmerkingen te voorkomen die, daar ik ongehuwd en in het bezit van een kind was, omtrent mij zouden kunnen gemaakt worden, nam ik terstond toen ik te Lucern kwam, den titel van getrouwde vrouw aan en liet mij, in plaats van Berg, mevrouw Bergen noemen, opdat Mathias, wanneer hij nog eens in mijne nabijheid mocht komen, door deze kleine verandering in den naam mocht worden misleid. Ik heb echter nooit iets meer vernomen van den man, dien ik als een moordenaar van mijn levensgeluk beschouwen moet; zonder zijne tusschenkomst toch, zou zijn vader wel met het geheim zijner geboorte in 't graf zijn gedaald en ik daar nooit iets van vernomen hebben.
‘Mochten deze bladen u ooit in handen komen, mijne geliefde Anna, dan zult gij door deze eerst weten, dat ik niet uwe werkelijke moeder ben; nooit zult gij dit uit mijnen omgang met u echter hebben kunnen veronderstellen, want geene wezenlijke moeder kan haar kind meer liefhebben en hoogschatten, dan gij wordt bemind en geschat door,
‘GERTRUDE BERGEN.’