hij den pelikaan durft aanvallen en dien noodzaakt zijnen buit los te laten.
De exoceten zijn zeer talrijk in den Atlantischen oceaan. Von Humboldt verzekert, dat hij bij zijn tocht van Teneriffe naar Cumana, op 22 graden breedte, de oppervlakte der zee met deze vliegende visschen als overdekt vond. Ik heb de vliegende visschen met name genoemd, zegt die beroemde reiziger in zijne Relation Historique (Livre I., chap. 3) ten einde de aandacht der natuuronderzoekers te vestigen op de buitengewone grootte hunner zwemblaas, welke bij een exemplaar van 6 4/10 duim lengte 3 6/10 duim lang was en 9/10 duim breed, en 3½ kubieke duim lucht bevatte. Hoewel deze zwemblaas meer dan de helft van het lichaam van het dier beslaat, doct zij goede diensten, daaraan eene groote mate van vlugheid te verschaffen. Men zou kunnen zeggen, deze luchtblaas het meer tot vliegen dan tot zwemmen in staat stelt. De exoceet kan in eene rechte lijn meer dan 20 voeten vooruitschieten, alvorens opnieuw voor een oogenblik de oppervlakte der zee met hare uitgespreide vinnen aan te raken. Men heeft deze beweging zeer goed vergeleken bij die van een platten steen, die, met kracht op het water geworpen, herhaaldelijk ter hoogte van een of twee voeten omhoog springt. Niettegenstaande de groote snelheid dier beweging, kan men zich toch verzekerd houden, dat het dier de lucht klieft gedurende zijne vlucht, dat is te zeggen, dat het beurtelings de vinnen uitspreidt en sluit.
Lacepède bericht, dat dezelfde handeling bij den vliegenden schorpioen in de rivieren van Japan opgemerkt wordt; ook deze bezit eene groote, lucht bevattende zwemblaas, terwijl de niet vliegende schorpioenen van zoodanig werktuig verstoken zijn. Volgens de bewering van Von Humboldt, hebben de exoceten, evenals bijna alle van kieuwen voorziene dieren, het voorrecht om gedurende betrekkelijk langen tijd en door middel van die zelfde organen te kunnen ademhalen, zoowel in het water als in de lucht; dat wil zeggen, dat zij met dezelfde gemakkelijkheid, door middel hunner kieuwen, de zuurstof uit den dampkring als uit het water opnemen.
Deze visschen, zegt hij verder, brengen een groot deel van hun leven in de lucht door; doch dat leven is niettemin zeer ongelukkig. Als zij het water verlaten, om aan de vraatzucht hunner vijanden te ontsnappen, worden zij in de lucht vervolgd door de fregatvogels, albatrossen en andere vogels, die hen in de vlucht grijpen. Evenzoo worden troepen laboris, die zich buiten het water begeven, om de op hen azende krokodillen te ontvluchten, aan den oever de prooi van den jaguar.
Ik betwijfel echter, voegt de beroemde reiziger er bij, of de vliegende visschen alleen buiten het water gaan om de vervolging hunner vijanden te ontwijken. Evenals de zwaluwen, bewegen zij zich bij duizenden in eene rechte lijn en in eene richting, geheel tegenovergesteld aan die der golven. In onze noordelijke streken ziet men aan den oever eener rivier, wier heldere wateren door de stralen der zon worden verlicht, dikwijls vischjes vlak boven de oppervlakte van 't water springen, ofschoon er volstrekt geene aanleiding tot vrees bestaat, alsof zij er vermaak in vonden, in de ruime lucht adem te halen. Waarom zouden deze spelen niet van langen duur zijn bij de exoceten, die door den vorm hunner vinnen en door hunne geringe zwaarte, eene buitengewone gemakkelijkheid bezitten om in de lucht te blijven zweven? De exoceet der keerkringsgewesten volgt de warme wateren van den golfstroom, als deze noordwaarts drijft. De scheepsjongens verminken hem dikwerf, door hem een gedeelte der borstvinnen af te knippen, en men verzekert, dat deze vleugels weder aangroeien, maar ten onrechte.
een kunstgewrocht de zestiende eeuw.
Behalve vliegende, zijn er ook kruipende visschen in de Indische wateren. In 1791 zag de luitenant Duldorf eenen sennal, die een waaierpalm ter hoogte van twee ellen beklommen had, en nog hooger trachtte te komen. De sennal, die het water in zijne kieuwen weet te bewaren, kan langen tijd in de lucht vertoeven. Een andere visch, anabas genaamd, kruipt, naar men zegt, op de waterplanten, en leeft nagenoeg buiten het water. De Hindoes schrijven aan zijn vleesch geneeskrachtige eigenschappen toe, terwijl de goochelaars veel partij van den anabas bij volksvermaken weten te trekken.
Hiermede zullen wij onze taak geëindigd rekenen, hopende, dat de lezers van dit tijdschrift deze vluchtige beschouwing niet geheel en al onbelangrijk zullen achten.
L.