uit buffelhuiden en oude geweerloopen vervaardigden. De bosschen verschaften hun schachten voor hunne lansen. De deugdzame wollen mantels, die zij uit Europa hadden medegebracht en die alle verbrand waren, moesten door gevlochten opperkleederen op Indiaansche wijze worden vervangen. Hunne beenbekleeding vervaardigden zij uit ree- en hertevellen; hunne wambuizen, die de plaats van het harnas moesten vervullen, uit de pelzen der wilde katten, schilden en laarzen uit runderhuiden, terwijl zij, in plaats der grootendeels onbruikbare helmen, mutsen van berenvel droegen.
In deze vreemde kleedij, die hen meer op eene Tartaarsche horde dan de Spaansche edellieden en Kastiljaansche erfzonen deed gelijken, trokken zij den Mississippi te gemoet. Het gevoeligst ondervonden zij het gemis van het zout, dat zij uit Europa hadden medegevoerd. Zij leerden van hunne Indiaansche gevangenen, dat de asch van zekere plant eenig zout bevatte. Overal werd deze plant dus opgespoord en met hare asch kruidden zij hunne spijzen. Ook volgden zij de buffels naar hunne likplaatsen (de zoogenaamde buffaloe licks) en loogden de aarde uit, die zij daar vonden.
Als feniksen, maar als wonderlijk uitgedoschte en van hun glanzig gevederte beroofde feniksen, verlieten zij dus hunne verbrande winterkwartieren en ontdekten eindelijk den grooten stroom, waarvan zij reeds veel gehoord hadden, de hooge oevers van den Mississippi. De Indianen, die aldaar woonden, noemden hem Chucagua en bij andere stammen hoorden zij nog 12 andere benamingen. De Spaansche geschiedschrijvers, die Soto's tocht vermelden, noemen hem gewoonlijk El Rio grande de la Florida, den grooten stroom van Florida. Hij was dezelfde als die, waarvan Cortez tijdgenooten als den Rio del Espiritu Santo hadden gewaagd.
Toen Soto en zijne medegezellen de hooge oevers van den Mississippi betraden en op zijn onbegrensd golvenvlak nederzagen, werden nieuwe verwachtingen bij hen levendig. Een machtig rijk, dachten zij, moest noodzakelijk bij zulk een stroom te vinden zijn, en toen zij booten en houtvlotten hadden vervaardigd en daarmede stroomopwaarts stevenden, vorschten zij overal bij de inboorlingen naar een grooten Indiaanschen vorst. Natuurlijk verwezen de Indianen hen altijd naar een of ander opperhoofd, dat zij in hun eenvoud als een machtig heerscher beschouwden, en zoo trok Soto van den Cazike van Chisca naar den Cazike van Chasquina en van deze naar den Cazike van Capata en zoo al verder. Doch het waren altijd maar onbeduidende Montezuma's, niet anders als wilde, armzalige, half naakte jagervorsten.
Soto ondervroeg deze opperhoofden, die hem somtijds vriendelijk welkom heetten, over de gesteldheid der noordelijk gelegen landen. Ook meende hij, als Spaansch landontdekker, dat het zijn plicht was, hen over de geheimenissen van de christelijke ‘godsdienst’ te onderhouden en hun het kruis te leeren eeren, terwijl de geestelijken en monniken, die hem vergezelden, inmiddels aan de oevers van den Mississippi de praal van den christelijken eeredienst ten toon spreidden en groote processiën hielden, die den Indianen zeer behaagden en hen bij geheele drommen deden te zamen stroomen.
Toen hij op deze wijze eindelijk de landstreek had bereikt, die ten Zuiden van de plaats is gelegen, waar de Ohio zich met den Mississippi verbindt en ook daar de vooruitzichten niet beter schenen te worden, maar de Indianen hem daarentegen verzekerden, dat de natuur verder noordwaarts nog woester was en zich daar slechts buffels ophielden, besloot hij eene andere richting te volgen. Vooraf richtte hij evenwel, als Godfried van Bouillon op de muren van Jeruzalem, een groot kruis op, om het eindpunt van zijn noordelijken tocht aan te wijzen. Zijne medegezellen sleepten daartoe de zwaarste boomstammen bijeen, die in het woud te vinden waren, en plantten het kruis op eenen heuvel aan den oever van den Mississippi. Allen trokken in feestelijken optocht daar omheen, terwijl Soto tevens met deze kerkelijke plechtigheid de inbezitneming van het Noorden in naam des keizers verbond. Men verhaalt dat 29.000 Indianen waren samengestroomd om getuigen van dit feest te zijn en met ten hemel geheven handen de plechtigheid aanschouwden.
Nu ging de tocht westwaarts. Soto had vernomen dat daar bergen waren en dacht nu daar zijn El Dorado te vinden. Onder veel bezwaren doortrok hij in den loop van het jaar 1541 het gebied van den ook nu nog dun bevolkten staat Arkansas. Maar het Mexicaansche gebergte verrees nog altijd niet aan den horizon en ook nu was men gedwongen met bedrogene verwachtingen naar de oevers van den Mississippi terug te keeren, waar althans maïsvelden werden aangetroffen en in de bosschen overvloed van wild en vele vruchtboomen. Geen wonder, dat zijne troepen dit eindelooze rondtrekken, dat tot geen doel leidde, moede werden en dringender dan ooit verlangden naar Cuba en Spanje terug te keeren.
Doch wie ook mocht wanhopen, Soto niet. Zijn moed en hardnekkigheid waren door niets te breken, en toen hij den oproerigen geest van zijn leger bemerkte, hield hij eene gestrenge redevoering tot zijne soldaten, waarin hij ieder opeischte, hem de verschuldigde gehoorzaamheid te betoonen. Nadat zij met zoo veel praal hun ontdekkingstocht hadden aangevangen, moest ieder zich schamen in zulk eene armzalige kleedij, als wilden in huiden en pelzen gehuld, den keizer en hunne jeugdige echtgenooten weder onder de oogen te treden. Wat hem betrof, hij was besloten dit gewest nog verder te doorzoeken, totdat hij den grooten koning van het Noorden had ontdekt. Zoo lang hij leefde en het bevel voerde, behoefde niemand zich met de hoop te vleien, dat hij, vóór dit gelukt was, Florida verlaten zou.
Wel bewerkte deze redevoering, op trotschen toon en met dreigende stem gehouden, dat ieder oproerig woord verstomde en allen, daar zij Soto's hardnekkigheid kende, zich gehoorzaam onder hunne vanen schaarden, maar ziedaar dan ook haar eenige vruchten. Zij was Soto's zwanenzang.
Toen zij in het voorjaar van 1542 hun kamp aan een der oevers van den Mississippi hadden opgeslagen, werd Soto, in al zijne verwachtingen teleurgesteld, door eene sombere neerslachtigheid overvallen. Hij, die tot dusver allen het voorbeeld van volharding had gegeven, iedere ontbering moedig had gedragen, steeds vroolijk en onvervaard was gebleven en het eerst elk gevaar had getrotseerd, gevoelde nu dat zijne kracht gebroken was. Eene hevige koorts tastte hem aan en had binnen weinige dagen zijnen dood ten gevolge. Hij stierf, na van al zijne medegezellen een roerend afscheid genomen en een zijner onderbevelhebbers Luis de Moscoso de Alvarado tot zijn opvolger te hebben aangesteld. Bevreesd dat als zij zijn lijk op gewone wijze begroeven, de Indianen de rust zijns grafs verstoren zouden, hoolden zijne soldaten een zwaren boomstam tot eene doodkist uit. Daarin legden zij het stoffelijk overschot van hunnen roemrijken aanvoerder en lieten den boomstam, met aarde en steenen bezwaard, gedurende den nacht in het diepe stroombed nederzinken, gelijk weleer de West-Gothen, hunne voorvaderen, hunnen Alarich eene rustplaats in de bedding van den Busento hadden bereid. Den Indianen verhaalden zij, om hen gerust te stellen, dat de gevreesde hemelzoon Soto slechts voor korten tijd was omhoog gevaren, maar spoedig in hun midden zou wederkeeren.
Nog heden leeft de herinnering aan Soto onder de bewoners der zuidelijke staten der Unie. De oude schansen en aardwerken, die men veelvuldig in die streken aantreft en veel overeenkomst hebben met onze Hunnenschansen, pleegt men daar Sotoschansen te noemen. Ook dragen nog vele rivieren en plaatsen en zelfs het Apalachengebergte in onze aardrijkskunde de namen, het eerst door Soto vermeld en waarvan in de geschiedenis van zijn merkwaardigen tocht wordt gewaagd.
***
Soto's opvolger in het legerbewind, Moscoso, maakte nu toebereidselen, om het overschot zijner troepen, dat uit slechts 350 Spanjaarden met omtrent 40 paarden bestond, naar de Spaansche koloniën terug te voeren. Na eene mislukte poging om zich te land westwaarts door de prairiën van het tegenwoordige Texas een doortocht te banen, besloot hij, dit langs den Mississippi en door de Mexicaansche golf te beproeven en deed daartoe eenige vaartuigen bouwen. Zij smeedden hunne oude musketten en het overige ijzerwerk, dat hun nog restte, tot bijlen, zagen, spijkers en ankers om. Van de Indianen kochten zij eenen grooten voorraad van die stoffen, welke deze uit de vezels van eene plant vervaardigen, en gebruikten die om hunne schepen te kalfateren en tot zeilen. Uit dezelfde plantaardige vezels, die de moerassen der rivier rijkelijk opleverden, draaiden zij touwen en koorden en zoo gelukte het hun na veel moeite 7 brigantijnen te water te brengen. Zij slachtten hunne paarden en droogden het vleesch en nu ging de tocht den stroom af.
Nauwelijks hadden zij echter den terugtocht aangenomen, of de geheele omwonende bevolking kwam op de been als een leeuw, die zijnen vervolger ziet vluchten. Mocht het den Spanjaarden al niet gelukken eenen Montezuma aan te treffen, nu werden zij evenwel door eenen wrekenden Guatimozin bedreigd. Een jeugdige, krijgszuchtige Cazike van het Mississippi-dal, Qui-gual-tan gui geheeten, stelde zich aan het hoofd der tegen de Spanjaarden verbondene stammen. De Mississippi was met eene vloot rood en geel en blauw beschilderde oorlogskano's bedekt, die de vluchtenden nacht en dag omzwermden en het hun zeer bang maakten.
Onder onafgebrokene gevechten en na menig smartelijk verlies te hebben ondergaan, bereikte Moscoso eindelijk het deltagebied en de monding van den Mississippi en stevende de Mexiaansche golf in, achtervolgd door het triomfgeschreeuw der wilden, die zich de overwinning toekenden. Na eene langdurige en gevaarvolle kustvaart bereikte hij eindelijk in het najaar van 1543 Mexico met het overschot zijner met likteekenen bedekte en in dierenvachten gehulde medegezellen.
Daar was men vier jaren lang zonder eenig bericht van het eenmaal zoo schitterende legerkorps geweest. Vergeefs had de landvoogdes van Cuba, Donna Isabella, Soto's gemalin, als weleer Cortez' gade en in onze dagen de echtgenoote van een ander beroemd ontdekkingsreiziger, jaar op jaar schepen uitgezonden, die langs de uitgestrekte kusten van Florida eenig spoor van Soto zochten te ontdekken. Zij zeilden tot in het Noorden van Bacallaos (Terre-Neuve) en lieten overal in havens en baaien brieven en andere herkenningsteekenen voor Soto achter; maar alles vergeefs. Als treurende jonge weduwe moest Donna Isabella naar Spanje terugkeeren, toen zij eindelijk vernam, waar haar gemaal zijne laatste rustplaats had gevonden.
De herinnering aan den Mississippi verflauwde sedert meer en meer bij de Spanjaarden. Na Soto's tocht en bij de gedachte aan zijne winterkwartieren, die vaak onder de sneeuw begraven waren geweest, gevoelden zijne landgenooten zich door het kille Noorden afgeschrikt. ‘In 't Zuiden, in 't Zuiden, daar bloeit ons geluk!’ was de leus, die zij sedert aanhieven.
(Slot volgt.)