De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
[Nummer 48]Onze gravures.Van de netels gestoken.
van de netels gestoken.
Zeer jong doet het gemollige broertje hier de ervaring op dat onder de meeste genoegens dezer wereld een gevaar verborgen is, voor hetwelk men niet te nauwlettend op zijne hoede wezen kan. Onbekommerd woelt de kleine jongen met de poezelige handjes in het fleurige bloemenbed en rukt met volle grepen den voorraad af, die tot een grooten bonten tuil moet samengevoegd worden. Dan, eensklaps trekt de onbezorgde knaap de hand gillend terug, want een nijdige brandnetel heeft, met zijn getand loover, stekende en jeukende blaren in het teedere vleesch geslagen. Haastig brengt de kleine de zeere hand naar den mond ter verkoeling van de brandende pijn en blijft zoo gansch beteuterd staan, wijl zijn zusje hem even beweegloos met verwondering en deelneming aanstaart. Gelukkig dat de pijn van het jongsken kort van duur wezen zal en hij de vermeerdering van den kleinen schat zijner ondervindingen hier goedkoop verwerven kan. Echter niet zoo gemakkelijk als het maagdekijn, dat ons daadzakelijk het spreekwoord voorhoudt: Die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. | |
De H. Maagd bezoekt hare nicht Elisabeth.Den 2 Juli viert de Kerk het Bezoek der H. Maagd aan hare nicht Elisabeth. Kort nadat de engel Gabriël te Nazareth aan Maria de blijde boodschap gebracht had, dat zij uitverkoren was om de moeder van den Messias te worden, begaf deze zich naar het gebergte, in eene stad van Juda, om hare nicht Elisabeth te bezoeken, wie in haren hoogen ouderdom, door eene goddelijke gunst, nog een zoon ging geschonken worden. Toen de H. Maagd bij hare nicht binnentrad en haar begroette, werd Elisabeth vervuld met den H. Geest, die haar kenbaar maakte wat Maria uit zedigheid meende te verzwijgen, en vol heilige ontroering riep de oude bloedverwante uit: ‘Gezegend zijt gij boven alle vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams. Van waar komt mij de genade, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?....’ Welke treffende toespraak de ootmoedige Maagd beantwoordde door het aanheffen van dien heerlijken lofzang ‘Magnificat,’ welke reeds aan zoovele meesters in de toonkunst onsterfelijke bladzijden geïnspireerd heeft, zooals het tooneel van het bezoek zelf tot onderwerp gediend heeft aan bijna al de groote meesters van het penseel. De gravure, die wij in dit nummer ter gelegenheid van den feestdag des H. Bezoeks opnemen, onderscheidt zich, zooals overigens al de teekeningen van Yan d'Argent, door eene bijzondere oorspronkelijkheid van opvatting. Zij draagt daarenboven eenen echt godsdienstigen stempel, en geeft voortreffelijk de karakters der beide hoofdpersonen weer, vooral dat der H. Maria, in wier figuur de kunstenaar het verhevene en het maagdelijke als met voorliefde heeft doen uitschitteren. | |
Karel V.Karel, de oudste zoon van Filip den Schoone en Joanna van Castilië, werd geboren te Gent den 25 Februari 1500. Hij werd gedoopt den 5 Maart daaropvolgende, in de Sint-Baafskerk, en bij die gelegenheid gaf de stad Gent feesten, welker pracht de luisterrijke dagen des Bourgondischen huizes herinnerden. De geboorteplaats des aartshertogs was toen eene der schoonste steden van Europa. Zij had tien uren in den omtrek en bevatte vijf en vijftig kerken, een groot aantal scholen en eene bevolking van 225,000 zielen. Karel V, eens van zijne geboortestad sprekende, kon zonder overdrijving zeggen, met zinspeling op haren Franschen naam (Gand): ‘Ik zou Parijs in mijne handschoen kunnen steken.’ Toen de jonge Karel slechts weinig over de drie maanden oud was, ontving hij den ridderslag en werd te gelijk opgenomen in de hoogste orde, waarover de christenheid destijds te beschikken had. Het is deze plechtigheid, welke voorgesteld wordt door de schoone gravure op bl. 383, naar een keurig tafereel van den talentvollen Vlaamschen meester Albrecht De Vriendt vervaardigd. Dit feest, dat | |
[pagina 380]
| |
den 11 Juni 1500 te Brussel plaats had, werd door den prachtlievenden aartshertog Filips met den grootsten luister gevierd. De kleine prins werd onder het geleide zijner moeder en der voornaamste edelvrouwen in de zaal gebracht en door de oudste ridders van het Gulden Vlies op den troon geplaatst. Daarna maakte Boudewijn van Lannoy uit naam der ridderschap aan den aartshertog bekend, dat zij den jeugdigen prins met eenparigheid van stemmen de eer waardig gekeurd hadden om in de orde opgenomen te worden. Naar al de regelen van het voorgeschreven ceremonieel werden daarop den kleinen Vliesridder de teekenen zijner waardigheid verleend, terwijl de vader voor zijnen zoon de vereischte belofte aflegde. Karel verloor reeds vroegtijdig zijnen vader; want Filips de Schoone, die in 1504 bezit was gaan nemen van den troon van Castilië, hem door zijne schoonmoeder Isabella nagelaten, stierf te Burgos, in Spanje, den 25 September 1506, aan eene scherpe koorts, in het acht en twintigste jaar zijns levens. Ook was hij vroeg van alle moederlijke liefde en zorg verstoken, want de dood van Filips veroorzaakte zulke droefheid aan dezes gemalin, dat zij er het verstand door verloor en onbekwaam werd om te regeeren. Gedurende de minderjarigheid van Karel vervielen de Nederlanden onder het regentschap van zijnen grootvader, Maximiliaan van Oostenrijk. De jonge prins had tot gouverneur Willem van Croy, heer van Chièvres, en tot leermeester Adriaan Boyens, zoon van eenen Utrechtschen behanger, toen deken der Sint-Pieterskerk te Leuven, en later paus onder den naam van Adriaan VI. Karel was geen wonderdadig kind en toonde in niets eene vroegtijdige wilskracht. Hij was gezeggelijk aan de raadgevingen zijner meesters; ernstig en deftig van zijne kindsche jaren af, en had geene andere hartstochten dan den wapenhandel en de studie der talen. Ook zag men hem later Italiaansch met den paus, Spaansch met zijne moeder, Engelsch met den koning van Engeland, Duitsch met Maximiliaan, Vlaamsch met zijne medeburgers en Fransch met de Franschen spreken. Maar zoo hij een groot vorst werd, had hij dit voornamelijk te danken aan de raadgevingen zijner tante, Margaretha van Oostenrijk, weduwe in eerste huwelijk van don Juan van Aragonië en in tweede van den hertog van Savooie, aan welke Maximiliaan het bestuur over de Nederlanden had toevertrouwd, en welke eene der beroemdste vrouwen van haar tijdvak was. De voorzichtigheid dezer verlichte prinses behield den vrede in België, dat eenen grooten bloei genoot gedurende haar bekwaam bestuur. Karels geheele kindsheid verliep in de Nederlanden. Toen hij in 1515 zijn zestiende jaar was ingetreden, regeerde hij zelf over ons land. Twee jaren later vielen Spanje en Sicilië hem ten deel door den dood van zijnen grootvader van moederszijde, Ferdinand den Katholieke. Ook Maximiliaan stierf in 1519 en de keurvorsten van Duitschland riepen zijnen kleinzoon Karel tot den keizerlijken troon, in weerwil der aanspraken en pogingen van Frans I, koning van Frankrijk, die ook naar de keizerlijke kroon haakte. De Belgische vorst, welke als hertog van Braband, graaf van Vlaanderen, enz. Karel II zou moeten heeten, werd sinds deze verheffing Karel V genoemd, omdat hij de vijfde keizer van dien naam was. In het volgende jaar werd hij te Aken gekroond. Hoewel slechts twintig jaren oud, was dus Karel V machtiger dan ieder andere monarch het in Europa geweest was sedert Karel den Groote. Amerika, dat in 1492 ontdekt was door Christophorus Columbus, was te gelijker tijd als Spanje onder zijne heerschappij overgegaan, zoodat hij met reden kon zeggen: ‘De zon gaat nimmer onder in mijne staten.’ Afgunstig over zooveel macht, verklaarde Frans I den oorlog aan Karel V en viel hem aan in België, in Spanje en in Italië (1521). Maar vier jaren daarna gaf de koning van Frankrijk, te Pavia overwonnen, zijnen degen over aan eenen Vlaamschen ridder, den graaf Karel van Lannoy, onderkoning van Napels in naam van Karel V (1525). Deze gedenkwaardige overwinning gaf ons Burgondië terug, hetwelk door Lodewijk XI was verbeurd verklaard na den dood van Karel den Stoute. Toen in het vervolg de worsteling door tegenspoeden werd gekenmerkt; toen Karel het afgunstige Engeland met Frankrijk tegen zijne legers verbonden zag; toen de Nederlanden, moede van hulpgelden voor buitenlandsche oorlogen te betalen, een dof gemor deden hooren, belastte zich Margaretha met de onderhandelingen, en zij was het, die, met Louisa van Savooie, te Kamerijk het beroemde vredestraktaat der Vrouwen sloot, waarbij de keizer van Burgondië en Frans I van Italië afzag (1529). Margaretha stierf in ditzelfde jaar, den naam van eersten diplomaat haars tijds nalatende. Zij werd algemeen betreurd. Maria van Oostenrijk, koningin-weduwe van Hongarië en zuster van Karel V, verving haar in het bestuur der Nederlanden; maar hare talenten evenaarden geenszins die van Margaretha, en men bespeurde dit zooveel te beter, daar de omstandigheden zeer moeilijk waren. Er bestond geen natuurlijke of staatkundige band tusschen de uitgestrekte staten, welke onder den schepter van Karel V vereenigd waren; overal ontwikkelden zich kiemen van tweedracht, opstand en oorlog. In weerwil van de sluiting des vredes, bleef Frans I zijn vijand en wachtte slechts eene gunstige gelegenheid af om zich te wreken; de sultan der Turken, Soliman, verwoestte Hongarië en Oostenrijk; de Mooren bedreigden Spanje; het volk morde in de Nederlanden; de ketterij, door Luther gepredikt, maakte voortgang in Duitschland en begon in eenige der Belgische provinciën binnen te dringen. In het kort, de toestand was gespannen onder alle opzichten, en Karel V moest voorzeker eenen veelomvattenden geest hebben om voor zulk eene uitgestrekte taak te zijn opgewassen, om Vlaming in Vlaanderen, Duitscher in Duitschland, Spanjaard in Spanje en overal krijgs- en staatsman te wezen. Echter gelukte het hem deze ongehoorde taak ten uitvoer te brengen. Een enkel woord kan zijn gansch werk omvatten: zonder hem zou Luther te Rome en Soliman te Parijs gekomen zijn. Maar al hield hij den voortgang der Turken tegen, hij verdelgde het Ottomaansche rijk niet; al verhinderde hij Luther in zijn voornemen om den paus omver te werpen, hij roeide zijne leer niet uit, want te veel hinderpalen verzetteden zich tegen de volkomen slaging zijner plannen, en zijne gansche regeering was slechts eene bestendige worsteling tegen de steeds vernieuwde hinderlagen, welke zijne vijanden hem legden. De keizer bestreed gelijktijdig de overweldigingen der Turken en den vooruitgang der ketters. Soliman, die, na den koning van Hongarië verslagen te hebben, de stad Weenen was komen belegeren, werd naar Azië teruggedrongen, en zeer strenge verordeningen werden afgekondigd tegen de aanhangers der nieuwe leer, zonder nogtans de voortplanting der ketterij in sommige provinciën ganschelijk te kunnen beletten. Karel begaf zich vervolgens naar Afrika met een Spaansch leger, bemachtigde Tunis en verloste 20,000 christenen uit de slavernij (1535).
***
Het is ons niet mogelijk om den machtigen keizer te volgen door al de afwisselingen eener regeering, welker geschiedenis verscheidene boekdeelen zou vullen, en welker schitterendste episoden soms maar zijdelings met het lot van België in verband staan. Wij zijn dus gedwongen ons te bepalen bij de feiten, welke zijn bestuur in de Nederlanden kenmerken, en inzonderheid tot de oneenigheden, welke den beruchten opstand van Gent ten gevolge hadden. Deze roemrijke stad had onder Maria van Burgondië het meerendeel der vrijheden teruggekregen, welke haar door Filip den Goede en Karel den Stoute ontnomen waren; haar rijkdom was niet verminderd; de vorsten wendden zich bij voorkeur tot haar in hunne oogenblikken van geldgebrek, en van 1515 tot 1525 deed Karel V door die schatrijke burgerij meer dan zes millioen gouden carolussen opbrengen. Hij verkreeg dezelve niet altijd zonder moeite. Toen in 1536 zijne zuster Maria nieuwe hulpgelden aanvroeg om oorlog te voeren tegen de Franschen, welke eenen nieuwen inval in Italië gedaan hadden, bood de gemeenteraad of vergadering der drie Gentsche standen (de burgerij, de gilden en de wollewevers) aan de gouvernante soldaten in de plaats van geld, en eene bezending van vier schepenen, onder het voorzitterschap van den opperdeken Lieven Pijn, kwam dit voorstel naar Brussel overbrengen. In dit oogenblik deinsde de koningin terug voor eenen twist met de krachtigste bevolking des lands, en zij nam het aanbod der Gentsche afgevaardigden aan. Overigens bedreigde een Fransch leger de grenzen, en de veiligheid moest natuurlijk verzekerd zijn, voordat men den burgeroorlog kon trotseeren. Maar nauwelijks hadden de keizerlijke troepen eene beslissende overwinning behaald, of de gouvernante, het masker afwerpende, eischte de dadelijke betaling eener som van 30,000 gulden. Eene krachtdadige protestatie der Gentenaars deed haar besluiten om twee harer raadslieden af te zenden ten einde met de gemeente te onderhandelen; maar, in weerwil der overredende wijze, waarop deze afgevaardigden zich van hunnen last kweten, durfde de gemeenteraad niet toegeven, uit hoofde van de hevigheid der beweging, welke in de stad heerschte en zich kenmerkte door dreigende samenscholingen op de openbare plaatsen. Tegenover deze houding der bevolking moest de gemeenteraad weigeren om de voorstellen der gouvernante aan te nemen. Toen deed Maria eenige invloedrijke burgers der voornaamste steden van Vlaanderen in hechtenis nemen, en bij deze krachtige daad rekende zij op de ondersteuning des keizers. Inderdaad, deze schreef haar den 14 September 1537: ‘Gij hebt gelijk van tijd te winnen, totdat zich de gelegenheid zal voordoen om de wederspannelingen met zekerheid te straffen.’ De Gentenaars, de geheime gedachten van Karel V niet kennende, leverden den keizer eene klacht in, waarin zij de koningin en hare raadslieden hevig beschuldigden, en, de daad bij het woord voegende, kwamen zij tegen de beslissingen der gouvernante in beroep bij den grooten raad van Mechelen. Deze, zooals te verwachten was, hen veroordeeld hebbende, namen zij opnieuw hunne toevlucht tot den keizer, die zich alsdan te Barcelona (in Spanje) bevond; maar Karel bevestigde de uitspraak van het opperste gerechtshof, en beval dat er zou worden overgegaan tot de heffing der belastingen. Het is niet noodig te zeggen welken diepen indruk deze beslissing des keizers te weeg bracht. Nogtans, na eenige ijdele pogingen tot wederstand, onderwierp zich de gemeente. Zij zou weldra het hoofd weder opsteken, tot groot nadeel der magistraten, welke de uitvoering van het keizerlijk bevel onderteekend hadden. Volgens een algemeen verspreid gerucht, was het geheim der stad geschonden geworden. Er werd verteld, dat een graaf van Vlaanderen eens zijne staten met het dobbelspel verloren hebbende, de Gentenaars hem dezelve hadden teruggekocht, op voorwaarde van ten eeuwigen dage vrijgesteld te zullen zijn van alle belastingen, waarin zij niet zouden toegestemd hebben. Dit stuk, hetwelk nooit iemand gezien had, werd de koop van Vlaanderen genoemd. Men beweerde, dat de schepenen hetzelve vernietigd hadden, om de vorderingen der gouvernante te kunnen inwilligen. Van dag tot dag verkreeg dit gerucht meer vastheid. Ter gelegenheid van de betwiste kiezing eens dekens sloeg het volk aan het muiten en vorderde een onderzoek. Toevallig bleek het, dat, twee jaren te voren, de dekens der wevers éénen der drie sleutels van de kist, welke de oorkonden der stad inhield, verloren hebbende, één der hangsloten was opengebroken geworden, om er in te komen, | |
[pagina 381]
| |
en de opperdeken Lieven Pijn bij die handeling was tegenwoordig geweest. Dit was meer dan voldoende om al de vermoedens der menigte te bevestigen, en terstond kreeg de wederstand een uiterst oproerig aanzien. Men zag toen eene soort van aanleiders op het tooneel verschijnen, welke door hunne buitensporigheden de volkszaak met oneer overdekten; men noemde hen kreissers (schreeuwers), en nimmer was een schimpnaam met meer grond gegeven. Toen deze kreissers, ondersteund door de opgewondenste leden der gilden, den voet gezet hadden in den stedelijken raad, stelden zij zich niet tevreden met het recht tot stemming der belastingen te vorderen, maar zij wilden terstond de volkomene onafhankelijkheid van Vlaanderen uitroepen. Om dit doel te bereiken, beweerden zij in het eerst, dat al de raadsleden, welke in het vorig jaar in eene schikking toegestemd hadden, als verraders des vaderlands moesten beschouwd worden. Daar zij het bewind in handen hadden door de benoeming van dekens, die hunne zaak gunstig waren, werden de bewuste raadsleden weldra in hechtenis genomen, en met hen de ongelukkige Lieven Pijn, dien men van de schending van het geheim der gemeente beschuldigde. Eenige der verdachten slaagden er in te vluchten; maar hunne goederen werden verbeurd verklaard. De kreissers eischten het verbod van uitvoer der granen, de herstelling van de stadswallen, de voorlegging van den koop van Vlaanderen en de vernietiging van de beperkende grondwet in 1515 door Karel V afgekondigd en het kalfsvel genoemd. De magistraten trachtten te vergeefs de schreeuwers door gedeeltelijke toestaningen tot bedaren te brengen. Deze opgewondenen wilden vooreerst de straf van dengene, die, naar hun zeggen, het geheim der stad geschonden had. Lieven Pijn werd wreedelijk gepijnigd en vervolgens onthoofd, tegenover het kasteel der graven. Hij beklom de trappen van het schavot met vasten tred, en, zich van daar tot het volk wendende, sprak hij hetzelve aldus aan: ‘Ik weet wel, dat, zoohaast gij mijn bloed zult gezien hebben, gij berouw zult hebben over hetgene gij doet, en gij mij zult betreuren; maar het zal te laat zijn.’ De gilden woonden de uitvoering van het doodvonnis in hunne wapenrusting bij; maar het bloed des dekens voldeed hen niet. Zij wilden, dat het kalfsvel in hunne tegenwoordigheid zou worden vernietigd, en de magistraten moesten nogmaals toegeven, uit vrees voor plundering. Den 2 September 1539, in tegenwoordigheid van de schepenen en de dekens der gilden, werd de grondwet van 1515 in vier stukken gesneden, die men de volksmenigte toewierp, welke deze in meer dan duizend brokjes scheurde. Men ontrukte er elkander de overblijfsels van, om er kokardes van te maken, en de geestdrift van het grauw was zoo groot, alsof Vlaanderen van alle onderwerping aan de keizerlijke macht ware bevrijd geweest. Maar de burgerij sloot zich bij deze beweging niet aan; vele inwoners verlieten de stad, en de kreissers bleven alleen meester. Maria van Hongarië bevond zich te 's Gravenhage bij het begin der onlusten. Zij schreef aan haren broeder, die zich nog steeds in Spanje bevond. Korten tijd daarna vroeg Karel V aan Frans I verlof om zijn grondgebied door te trekken, ten einde eerder in de Nederlanden te komen en er zijne wederspannige onderdanen te straffen. Van hunnen kant, voleindigden de Gentenaars van hunne zaak te bederven door eene daad van verraad. De gramschap des keizers duchtende, wilden zij onder de heerschappij van Frankrijk overgaan, om hunne voorrechten te behouden en zich eenen steun te verzekeren. Frans I ontving te Fontainebleau hunnen geheimen zendeling; maar hij weigerde dit aanbod, en maakte hetzelve, in eenen eigenhandigen brief, aan Karel bekend, wiens bondgenootschap hij alsdan wenschte. Tevens stond hij hem welwillend de machtiging toe om zijn koninkrijk door te trekken, en verzekerde hem, dat alle mogelijke eer en gastvrijheid hem zouden betoond worden. Op de tijding van de ontrouw der Gentenaars was de gramschap des keizers zoo groot, dat hij zich haastte om gebruik te maken van het verlof des Franschen konings, zonder vrees van zich alzoo in de handen van zijnen machtigsten vijand te stellen. Hij beging deze daad van roekeloosheid tegen den zin van al zijne raadslieden; nogtans had hij geene reden om er berouw over te hebben. Frans I betoonde even zooveel heuschheid en hoffelijkheid als Karel V vertrouwen aan den dag legde; hij hield hem zes dagen te Parijs, om hem prachtige feesten te geven, en hij vergezelde hem tot Sint-Quinten. In Februari 1540 kwam de keizer te Brussel aan. De kreissers, door eenen plotselingen schrik bevangen, zonden hem afgevaardigden om genade te smeeken. Hij antwoordde hun, dat hij hunne stad niet anders zou binnenkomen ‘dan als overwinnaar, met den degen in de eene en het zwaard in de andere hand.’ Den 16 derzelfde maand trok hij er inderdaad binnen, aan het hoofd eens legers van 10,000 man, vergezeld door zijnen broeder Ferdinand, koning der RomeinenGa naar voetnoot1), en zijne zuster Maria, koningin van Hongarië. Terstond werd bevel gegeven om de stadspoorten te sluiten, en de raad der orde van het Gulden Vlies werd bijeengeroepen, om te beraadslagen over de straf, die de Gentenaars verdiend hadden. Onder de raadslieden des keizers bevond zich een Spaansche generaal, dien België in het vervolg maar al te wel moest leeren kennen, de beruchte hertog van Alva Hij kwam voor de eerste maal in de Nederlanden, en, door zijnen meester geraadpleegd, gaf hij dezen den raad om de stad ganschelijk te verdelgen. Karel was fier op den titel van burger van Gent; hij deinsde terug voor het denkbeeld zijne geboortestad te verwoesten, maar zijne wraak was ontzettend. Zes en twintig voorname burgers aan den beul overgeleverd, de voorrechten afgeschaft, de goederen der gilden verbeurd verklaard, de stad veroordeeld om dadelijk 550,000 gulden te betalen en in het vervolg eene altijddurende rente van 6,000 gulden voor het onderhoud van een kasteel, de gemeente beroofd van hare rechten, en hare magistraten rechtstreeks door den vorst benoemd: zoodanig was de onverbiddelijke uitspraak des keizers, en, om dezelve nog plechtiger te maken, moesten de magistraten, met rouwkleederen aan, blootshoofds en blootsvoets, en de oproermakers, wier leven gespaard werd, in hun hemd en met de koord om den hals, allen gezamenlijk op de knieën aan Zijne Majesteit komen vergiffenis vragen. Den 12 Mei 1540 werd de eerste steen van het kasteel gelegd, op de plaats, waar vroeger de Sint-Baafs-abdij stond. Zoo verdwenen de voorrechten der fiere gemeente Gent, en deze stad, welke haren rijkdom slechts aan hare groote vrijheid verschuldigd was, kreeg er eenen doodelijken slag door.
***
Na dit schrikkelijk voorbeeld gesteld te hebben, wenschte Karel V aan het geheele land eene nieuwe inrichting te geven en de eenheid in de regeering daar te stellen. Hij begon dit werk met de stad Gent eene nieuwe grondwet te schenken, welke de karolijnsche toestaning genoemd werd. Nogtans waren er groote moeielijkheden met de uitvoering van dit plan verbonden: in alle landen van Europa is de eenheid slechts langzamerhand kunnen gevestigd worden door de opeenvolgende vernietiging der gemeente-voorrechten. Andere groote belangen trokken overigens zijne aandacht: eensdeels, de voorwaarden van een verbond met Frankrijk; anderdeels, de oorlog tegen de Turken. Aan de Fransche gezanten, welke de inbezitstelling van het Milaneesche voor den hertog van Orleans verlangden, stelde hij voor, dezen jongen prins, in plaats van die landstreek, de Nederlanden met de hand zijner dochter Maria te schenken (1541). Dit voorstel werd door Frankrijk afgewezen, en de oorlog, waarvan onze provinciën de voornaamste schouwplaats werden, begon opnieuw tusschen den keizer en Frans I. Nogtans was de uitslag des oorlogs gunstig voor Karel V. De koning van Frankrijk vroeg den vrede, en men sloot het verdrag van CrépyGa naar voetnoot(1), waarbij Frans I plechtig afzag van alle leenvorstelijke rechten op Vlaanderen en Artois (1544). Weldra kwam de zoogenaamde hervorming in Duitschland eenen nieuwen oorlog veroorzaken. Karel V trok er heen om de protestantsche vorsten te bestrijden; maar deze omringden hem met een leger van 80,000 man, en hij ontkwam dit gevaar slechts door de hulp van 15,000 Belgische soldaten, die, alle hinderpalen te boven komende om zich met hem te vereenigen, den roem hadden hem eenen doortocht te openen. Toen moest alles voor hem zwichten; hij behaalde overwinning op overwinning, en de rijksraad, te Augsburg vergaderd, stelde de eenheid van godsdienst voor het gansche keizerrijk vast; maar toen later de nieuwe koning van Frankrijk, Hendrik II, opvolger van Frans I, een verbond met de protestantsche vorsten van Duitschland gesloten had, zag zich de keizer genoodzaakt hun de vrijheid van godsdienst toe te staan (1552). De oorlog duurde desniettegenstaande voort tusschen het keizerrijk en Frankrijk, en onze provinciën waren op nieuw de schouwplaats der grootste rampen tot een wapenstilstand van vijf jaren, die in de abdij van Vaucelles, bij Kamerijk, werd onderteekend, een einde aan de vijandelijkheden maakte.
***
Tegen het einde zijns levens was Karel V uitermate ontmoedigd. Zijne opeenvolgende worstelingen, de hinderpalen, welke hij onophoudelijk in de verwezenlijking zijner groote ontwerpen had ontmoet, hadden hem afkeerig gemaakt van de menschelijke grootheden, en zijn lichamelijke toestand ondervond het gevolg der gure weders en vermoeienissen, welke hij gedurende zijne lange loopbaan had te verduren gehad. Gekweld door hevige aanvallen van jicht en eene kortborstigheid, die hem eenen drogen en afmattenden hoest veroorzaakte, en eenen schepter moede zijnde, dien hij met zooveel roem had gedragen, wilde hij de souvereiniteit afstaan, en hij riep de algemeene staten der Nederlanden te Brussel bijeen, om zijn plan ten uitvoer te brengen. Op dit tijdstip bewoonde Karel V het oude verblijf der hertogen van Burgondië niet meer. Hij was gaan wonen in een huisje met eene enkele verdieping, gelegen nabij de Warande, op de plaats zelve, waar zich thans het Paleis der Natie verheft. Het was daar, dat hij, den 25 October 1555, eene muilezelin besteeg, om afstand van de regeering te gaan doen in die zelfde zaal van het Paleis, waarin hij, veertig jaren te voren, was ingehuldigd geworden. Daar, in tegenwoordigheid der algemeene staten, aan zijne zijden hebbende zijnen zoon Filip, de koningin Maria, en de ridders van het Gulden Vlies, geleund op den schouder des prinsen van Oranje, sprak hij eene redevoering uit, waarin hij, na een kort overzicht van de daden zijner regeering, verklaarde, dat hij zich buiten staat zag om de plichten van het oppergezag te vervullen en daarom de regeering aan Filip overliet, en, na de staten voor hunne trouw en verknochtheid bedankt te hebben, verzocht hij hun deze gevoelens op zijnen zoon over te brengen. Eene treffende slotrede eindigde deze plechtige aanspraak. ‘Ik weet wel, mijne heeren,’ zeide hij, ‘dat ik ten allen tijde groote misslagen begaan heb, zoowel door mijnen jeugdigen leeftijd, door onwetendheid en door onachtzaamheid als anderszins; maar | |
[pagina 382]
| |
de h. maagd bezoekt hare nicht elisabeth, naar van d'argent.
| |
[pagina 383]
| |
ik kan u verklaren, dat ik nooit, bij mijne weet, nadeel of geweld aan iemand mijner onderdanen heb gedaan. Indien ik er gedaan heb, is zulks buiten mijn weten of door onkunde geschied. Ik betreur het en vraag er vergeving voor.’ Het is onmogelijk de aandoening te beschrijven, welke deze ootmoedige toespraak van zulk eenen machtigen vorst te weeg bracht; allen aanwezigen biggelden de tranen uit de oogen.
filips de schoone slaat zijn zoon karel van luxemburg (kakel v) tot ridder van het gulden vlies, naar a. de vriendt
De keizer, zich vervolgens tot Filip wendende, richtte het woord tot hem in dezer voege: ‘Indien ik u door mijnen dood eene zoo rijke erfenis naliet, zou ik ongetwijfeld eenig recht op uwe erkentelijkheid hebben; maar nu ik u dezelve vrijwillig afsta, nu ik mij haast te sterven om er u des te eerder het genot van te laten, verzoek ik u om hetgene gij mij verschuldigd zijt in zorgvuldsgheid en liefde aan dit volk weder te geven. Indien gij zijne vrijheden in niets schendt, zult gij immer verzekerd zijn van zijne verknochtheid, van zijne onderdanigheid en van zijnen bijstand in het gevaar; maar zoo gij anders handelt, zal het misschien eens den ondergang uwer koninkrijken te weeg brengen. Andere vorsten verheugen zich hunnen kinderen eene kroon, die hun ontvalt, te kunnen nalaten; ik wil dit geluk bij mijn leven genieten, ik wil u zien heerschen door mij. Weinige vorsten zullen mijn voorbeeld volgen, weinigen hebben het | |
[pagina 384]
| |
mij gegeven; maar dan slechts zal men mijne handelwijze prijzen, als men zien zal, dat gij zulk een vertrouwen waardig waart. Gij zult het zijn, zoo gij niets verliest van de wijsheid, welke gij tot hiertoe betoond hebt, zoo gij altijd des Heeren vreeze en den katholieken godsdienst, vaste steunsels der tronen, verkleefd blijft. Ik heb u nog slechts één woord te zeggen: de Heer verwaardige zich u eenen zoon te geven, aan wien gij ook eenmaal uwe macht moget afstaan zonder er toe gedwongen te zijn!’ Toen de keizer opgehouden had te spreken, drukte de redenaar der staten, Jakob Maes, dezer leedwezen uit over het verlies van een zoo groot vorst, benevens hunne onderwerping aan zijnen wil. Filip knielde vóór zijnen vader, nam zijne hand, welke hij tegen zijn hart drukte, en vroeg hem den vaderlijken zegen. Hij ontving hem onder het storten van eenen tranenvloed. Vervolgens stond hij weder op, en, zich verontschuldigd hebbende over zijne weinige bekendheid met de Fransche taal, belastte hij den hoogwaardigen heer Granvelle, bisschop van Atrecht, in zijnen naam tot de algemeene staten te spreken; hij ontving hunnen eed van getrouwheid en zwoer zelf hunne voorrechten te handhaven. Hoezeer verschilde de indruk, welken Filips woorden maakten, van dien, welken de redevoering zijns vaders had te weeg gebracht! Karel had staande gesproken; Filip stond niet op van zijnen zetel. Deze tegenstelling kon niet nalaten aanleiding te geven tot ernstige overpeinzingen, en, in weerwil der vleierijen, welke de staten den nieuwen souverein toezwaaiden, kon menigeen onder deze keur der natie een treurig voorgevoel niet overmeesteren. In het volgende jaar stond Karel V insgelijks Spanje aan zijnen zoon af, met al de bezittingen, welke er in Europa en in Amerika van afhingen, en hij zond de zinnebeelden des keizerschaps naar zijnen broeder Ferdinand, ofschoon hij den titel van keizer bleef behouden.
***
Zijne staatkundige erfenis geregeld hebbende, scheepte Karel V zich te Vlissingen in naar Spanje, en hij landde aan in de baai van Bis kaje, den 28 September 1556. Na de feesten, welke de steden Burgos en Valladolid tot zijne eer wilden geven, geweigerd te hebben, besteedde hij eenige dagen aan den vertrouwelijken omgang met zijne beide zusters, de koninginnen-weduwen van Frankrijk en van Hongarië en vervolgens begaf hij zich onverwijld naar het klooster van Yuste (opde grens van Castilië en Portugal), waar hij zijne roemrijke loopbaan wilde eindigen. Dit klooster was eene aangename verblijfplaats, zeer geschikt voor de overdenkingen eener groote ziel; het lag ingesloten door vijgeboomen, oranjeboomen en welriekende gewassen, en het was door dichte wouden van kastanjeboomen beschut tegen den noordenwind en de brandende hitte der zon. De kloosterlingen, sinds lang van het voornemen des keizers verwittigd, hadden tot zijn gebruik een afzonderlijk paviljoen doen bouwen, dat bemeubeld was met eene pracht, welke den aristocratischen smaak van hunnen gast moest vleien. Overal bevonden zich fluweelen stoelen, Turksche tapijten, vazen, slingeruurwerken en andere dure voorwerpen. Karel had eene kostbare kleerkast, zijne bibliotheek en eenige schilderijen van de grootste Italiaansche meesters medegebracht. Nog lang hebben de monniken van Yuste, met hoogmoed, den vreemdeling de plaatsen getoond, welke getuigen waren geweest van de laatste levensdagen des grooten keizers; maar in 1809 hebben de soldaten van maarschalk Soult dit eerbiedwaardig gedenkteeken in asch gelegd: er is niets anders overgebleven dan het stille landschap, welks gezicht de bitterheid eens doorluchtigen ouderdoms verzoette. De keizer kwam den 3 Februari 1557 in het klooster van Yuste aan; hij voerde met zich een gevolg van vijftig personen, meest Vlamingen, bekleed met waardigheden, die slechts in de vorstelijke huizen bestaan. Karel had grooten smaak in de werktuigkunde. Geschiedschrijvers verhalen, dat hij uurwerken en werktuigbeelden vervaardigde, en dat hij genoegen schepte in het regelen van horloges, terwijl hij al schertsende deed opmerken hoe moeilijk het was uurwerken te doen gelijkloopen, na getracht te hebben de menschen te besturen. Somtijds liet hij groote personages toe om hem te onderhouden over de staatkundige aangelegenheden, inzonderheid over die der Nederlanden. Men ziet, dat Karel V te Yuste in geene volkomene afzondering leefde. Nog gedurende eenigen tijd hield hij zich bezig met de openbare zaken, en hij gaf raadgevingen aan zijnen zoon en somtijds bevelen aan ministers, die niet naar hem hoorden. Maar na verloop van tien maanden werd zijne gezondheid, welke door het zachte klimaat van Spanje hersteld was, op eene verontrustende wijze verstoord. Bedroefd over het overlijden van ééne zijner zusters, verbitterd door het vernemen van den bestendigen voortgang van het protestantism, gaf hij zich over aan vlagen van gramschap of verviel in eene diepe droefgeestigheid. Den 13 Augustus 1558, door eene bedenkelijke ongesteldheid aangegrepen, deed de keizer het portret zijner overledene gemalin aan den voet zijns beds brengen, en verdiepte zich zoozeer in de beschouwing van dit geliefde beeld, dat de geneesheeren er over begonnen te schrikken. De nadering des doods was blijkbaar, en Karel vernam zulks met blijdschap. Den 9 September maakte hij zijn testament. Den 19 waren de krachten des zieken zoozeer verminderd, dat men noodig oordeelde hem de Heilige Sacramenten toe te dienen. In weerwil zijner zwakheid wilde hij het laatste Oliesel ontvangen volgens de wijze vastgesteld voor de kloosterlingen, hetwelk hem verplichtte de litanieën en de zeven boetpsalmen op te zeggen. Den 21 voelde de keizer zijn laatste uur naderen; hij zette zich overeind in zijn bed en riep uit: ‘Dit is het oogenblik!’ Eene flambouw werd in zijne rechterhand geplaatst; met de linkerhand hield hij het Christusbeeld vast, dat zijne vrouw bij haar sterven gebruikt had; hij kuste het, en terwijl de monniken gebeden opzegden, blies hij den laatsten adem uit. Hij had den ouderdom van acht en vijftig jaren en omtrent zeven maanden bereikt. Men zegt, dat hij altijd God had gebeden hem te vergunnen met zijn volle bewustzijn te sterven. Deze laatste troost werd hem gegeven.
*** Karel V is één der vermaardste mannen, die in de geschiedrollen vermeld zijn. Het is roemrijk voor België onder het getal zijner beroemde zonen Karel den Groote en Karel V te tellen, wier naam zoo groot was, dat hij onafscheidelijk geworden is van de eeuw, waarin zij geleefd hebben. De eeuw van Karel den Groote is een lichtverspreidend spoor in de tijdperken der barbaarschheid; zij is eene eerste wedergeboorte der letteren en der kunsten, welke nogtans weldra met nieuwe duisternis bedekt wordt. De eeuw van Karel V duidt bepaaldelijk het tijdperk der hedendaagsche beschaving aan. Het was in deze eeuw, dat men de wonderdadige uitvindingen van het kompas en de boekdrukkunst, alsook de ontdekking van Amerika, benuttigde. In Italië en in Frankrijk, onder Leo X en Frans I, zag deze zelfde eeuw de kunsten en de letterkunde herboren worden. De barbaarschheid maakte alsdan plaats voor de beschaving. Het leenstelsel viel omver, en men zag de eenheid der staten te voorschijn komen. De grondbeginselen van het christendom werden nog vruchtbaarder: de menschheid verkreeg rechten; de oorlog verminderde zijne afgrijselijkheden; de bestendige legers vervingen de benden van stroopers en gelukzoekers. Met de eeuw van Karel V begon het stelsel van evenwicht, dat niets anders is dan de overeenstemming en het verbond der verschillende vorsten om den volkeren eenen duurzamen toestand te geven en hun het genot des vredes te verzekeren. Ongelukkig bracht de zoogenaamde kerkhervorming, welke in deze eeuw uitbrak, godsdienstoorlogen te weeg, die nog lang door hunne woede de weldaden eener menschelijke en christelijke beschaving ontluisterden. Karel V, in België geboren en opgevoed, bijna uitsluitend door Vlamingen omringd tot aan zijn twintigste levensjaar, had de Belgen lief; hij wenschte onze provinciën te beschermen en te begunstigen. Maar het was eene onmogelijkheid, zelfs voor een zoo groot vernuft, de belangen van zooveel verschillende landen (Spanje, Duitschland, Italië, de Nederlanden en Amerika) met elkander te vereenzelvigen. De eene moesten noodzakelijkerwijze aan de andere worden opgeofferd, en meestal behield Spanje de overhand ten nadeele der Nederlanden. Het was alsdan nog maar eene vermomde overheersching; maar onder Filip II werd deze klaarblijkend. Van toen af heeft de vreemde heerschappij niet opgehouden op onze vaderen te drukken, totdat België in 1830 te gelijker tijd zijne nationale onafhankelijkheid en zijne politieke vrijheid wist te verkrijgen. Vrij naar D.G. |
|