kleinste kind gewent zich namelijk zeer spoedig zoo aan deze bewegingen, dat het schreit, als men er zich van onthoudt. Daar nu de omgeving van het schreiende kind dit aanstonds door ronddragen enz. tracht tot bedaren te brengen, leert het kind langzamerhand door schreien zijne wenschen te verkrijgen, zijn wil door te zetten, en wordt het eigenzinnig en koppig. Laat een schreiende zuigeling zich alleen door ronddragen stil houden, dan is hij ongetwijfeld reeds verwend, en moet hem deze slechte gewoonte zoo spoedig mogelijk door laten liggen en schreeuwen, ja zelfs door een paar tikken op de billen afgewend worden. - Wij maken er de moeders opmerkzaam op, dat de oorzaak van het schreien bij een niet verwend, gezond klein kind steeds alleen gezocht moet worden: 1. in gebrek aan voedsel, en dan houdt het kind met schreien dadelijk op, als het drinken krijgt; 2. in het nat en koud liggen, en dan zullen schoone warme doeken of onderkleederen het schreien doen ophouden; 3. in ophooping van lucht in de darmen, winderigheid, in welk geval een lavement van warm water, alsmede wrijving van den buik het kind stil maakt. De meeste kinderen schreien echter uit stoutheid.
Men bedenke, dat de mensch in den eersten tijd zijn levens, doordien de werkdadigheid der hersenen nog niet behoorlijk door zinsindrukken opgewekt is, zonder alle bewustzijn leeft, en dat zijne bewegingen en zijn schreien zuiver automatisch zijn. Eerst langzamerhand ontwikkelt zich, door herhaalde indrukken op de gevoelszenuwen en de hersenen, derhalve door gewenning, het gevoel van behagelijkheid en onbehagelijkheid. Het duurt lang, voordat het kind de afzonderlijke indrukken leert onderscheiden. Over de tong van 't kind moet eerst eenigen tijd de zachte moedermelk gevloeid zijn, voordat zij hem lekker smaakt; vóór dien tijd neemt het even licht de bitterste stoffen als de borst der moeder. Juist zoo is het ook gesteld met alle andere gewaarwordingen, weshalve men het in zijne macht heeft, het kind door gewennen eene menigte van gewaarwordingen tot behoefte te maken, die, als zij soms niet opgewekt worden, het kind tot kwaadaardig schreien en dwingen naar het begeerde aandrijven. De voornaamste regel bij de opvoeding van den geest van den jeugdigen mensch, en wel reeds van den zuigeling, is daarom: alles van het kind af te houden, waaraan het zich niet mag gewennen, en daarentegen dat, wat hem tot eene andere natuur moet worden, met volharding gedurig te herhalen. Men onthoude, dat het kind reeds indrukken voor het geheele leven opneemt, nog dikwijls voordat wij denken, dat iets indruk op hem maakt.
Is nu een kind eigenzinnig en koppig gemaakt, doordien er steeds aan werd toegegeven, als het door schreien zijn wil trachtte door te zetten, dan ontwikkelt zich langzamerhand bij wilszwakte eene duidelijke willekeur. Immers, in plaats van door het overwinnen van hinderpalen en door zelfstandige inspanningen van den kant van 't kind de wilskracht daarvan te ontwikkelen, laten zich de ouders en oppasters door het weenen van 't kind alle mogelijke hulpaanbiedingen afpersen. Vele ouders zijn zelfs trotsch op het vaste karakter van hun kind (zoo noemen zij namelijk zijne stijfhoofdigheid), en verlangen uitdrukkelijk, dat er aan deze eigenzinnigheid steeds toegegeven worde. Dan behoeft men zich zeker niet te verwonderen, dat zulke kinderen alleen dat doen en laten, wat hun behaagt, dat hunne wilskracht zich niet naar behooren tot het willen en doen van het goede ontwikkelt, en dat van zelfbeheersching en gehoorzaamheid, de grootste deugden van het kind, geene spraak kan zijn. Men zie slechts in eenige kinderkamers rond, en men zal overvloedige gelegenheid hebben, op te merken, welke heerschappij schreiende kinderen op hunne omgeving uitoefenen, en hoe deze laatste als eene gewillige slavin van ondeugende kinderen alles tracht af te weren of te bezorgen, wat eenige moeite of onaangename gewaarwording kan veroorzaken. Hoe kan nu bij dergelijke opvoeding de grond gelegd worden tot ware kracht van wil, tot zelfstandigheid en vastheid van ka akter?
Ook wordt den meesten kinderen, doordien de ouders en oppasters hen in alles naar de oogen zien, niet alleen gebrek aan zelfstandigheid, wilszwakte en heerschzucht geleerd, maar tevens wordt daardoor ook de ontwikkeling tegengegaan van beginselen van weldadigheid en algemeene menschenliefde. Men gewenne het kind zelfs bij het spelen niet daaraan, dat hij altijd iemand noodig hebbe, om met hem te spelen.
Ook in het beheerschen van onaangename en pijnlijke gewaarwordingen kan men de kinderen verwennen, door ze tegenzin in eene menigte zaken te doen krijgen. De opvoeders zijn in den regel in dit opzicht zelven bedorven en gaan het kind met een slecht voorbeeld voor, terwijl zij van alles schrikken en walgen, bij verrassingen buiten zich zelven geraken enz. Men bedenke toch, dat de neiging tot nabootsing bij het kind zoo groot is, dat het zoowel het slechte als het goede zijner omgeving zeer spoedig aanneemt. Het voorbeeld, het voorbeeld! Zonder dit brengt men het bij de kinderen tot niets. Als uw kindermeisje knort, liegt en bedriegt, zou uw kind dan van dit alles wel het tegendeel van haar leeren? - Verder is het verkeerd, bij elken stoot of val, bij bezeering en ongesteldheid van 't kind in gejammer en geklag daarover uit te barsten, het kind te beklagen en hartstochtelijk te liefkoozen; men sla liever in 't geheel geen acht op vele dezer toevallen of spreke er hoogstens kalm met het kind over. Ook trachte men de verdrietigheid en slecht gehumeurdheid van een gezond kind niet door opmerkzaamheden en bijzondere bedaringsmiddelen te verjagen, maar wel door bezigheid, alsmede door er geen acht op te slaan of zelfs door het te straffen. Men houde de kinderen door bezigheid in een goed humeur; want werkzaam zijn, geene genietingen, houdt de kinderen vroolijk.
Dat kinderen in hunne eerste levensjaren reeds tot huichelaars en leugenaars, ja, zelfs tot dieven opgevoed worden, kan men bijna in alle kinderkamers waarnemen; deze zonden ziet men daar echter niet aan voor 't geen zij zijn of kunnen worden, maar vindt men allerliefst of grappig, en noemt men slimme guitenstreken. Meestal is snoepgoed de eerste oorzaak dezer zonden; want om dit te verkrijgen, houdt zich menig kind ongesteld, terwijl een ander zich op vleierij en stelen toelegt, zonder dat de ouders hen om deze oogenschijnlijk geringe zaken straffen. - ‘Niet waar, dat heeft mijn engel niet gedaan?’ zegt de moeder haar stout kind zoo lang voor, tot dit zijne daad eindelijk werkelijk ontkent. - Neemt hel kleine broertje van zijn ouder zustertje heimelijk wat weg, en wil dit haar eigendom terug hebben, dan is er weer huichelarij, dan zegt de moeder veeltijds: ‘Ondeugende meid, laat het lieve kind toch zijn speelgoed.’ - ‘Wie heeft dat gebroken?’ ‘Ik niet!’ roepen de kinderen uit één mond, en daarmede stelt de moeder zich dan ook veeltijds tevreden, in plaats van naar den leugenaar goed onderzoek te doen en hem streng te straffen. - ‘Wacht, kleine deugniet,’ lispelt de moeder liefkoozend tegen het kindje, dat zoo even, terwijl zij zich omkeerde, een stukje suiker wegkaapte en in den mond stak, terwijl hier ongetwijfeld straf noodig geweest was. - ‘Eet toch, eet, anders krijgt uw zusterken het,’ of ‘anders eet ik het op,’ of: ‘zie eens, wat schoon kleed gij hebt, dat heeft uw broertje niet.’ Onverschillig ziet menige moeder het aan, dat op deze wijs wangunst en eigenliefde aangekweekt worden, terwijl men toch bijna ieder kind in de daar tegenover staande deugden, aan het genoegen dat in weldadigheid en zelfverloochening gelegen is, zou kunnen gewennen. - Het is zeer bedroevend, dat ouders en opvoeders niet willen inzien, dat den mensch reeds
in de eerste 3 tot 4 jaren van 't leven, als het zelfbewustzijn nog zeer gering is, zonder in eenig opzicht op zijn verstand te werken, maar alleen door gewennen, het gevoel voor het rechtvaardige en goede voor het geheele leven vast kan ingeplant worden. Oprechtheid en waarheidsliefde, die niet tijdig genoeg ontwikkeld kunnen worden, ontstaan bij het kind het best als men er volkomen waar en open tegen is en nooit over slimme leugens lacht, maar zelfs onschuldige onwaarheden bestraft. Achting voor het eigendom van anderen kan men het kind bezorgen, door het niet alle voorwerpen toe te staan, welke het begeert en die aan anderen toebehooren, maar het aan den anderen kant ook zijn eigen speelgoed niet te laten ontnemen.
Het overgrootste misdrijf van een kind is echter de ongehoorzaamheid, en deze ontbreekt, helaas, slechts bij weinige kinderen. Zelfs als zij gehoorzamen, geschiedt dit toch meestal slechts na herhaling van het bevel of na bedreiging met straf of het beloven eener belooning. - Hoe komt het nu, dat de ongehoorzaamheid, de grootste hinderpaal voor de latere opvoeding, aan verre de meeste kinderen eigen is? Doordien de moeders door geene consekwente en gelijkmatige behandeling het kind van den beginne af aan gehoorzaamheid gewend hebben. In plaats van met kalmte, ernst, omzichtigheid en weinig woorden alleen dat te verbieden, wat volstrekt en altijd nagelaten kan en moet worden, en wat, als het 't kind eenmaal bevolen is, door dit volstrekt verricht moet worden, verbieden de moeders digwijls naar gelang toevallig hare luim is, niet zelden in scherts en lachend, zeer dikwijls dat, wat zij vroeger veeltijds over 't hoofd zagen en ook later nog dikwijls zullen toegeven. Zij dringen er verder niet op aan, dat aan het verbod steeds dadelijk gevolg gegeven worde, maar schikken er zich met gelatenheid in, als het kind aan het bevel geen gehoor geeft. Alleen daardoor, dat het kind, als het zich iets niet mag aanwennen, maar het toch doet, niet slechts dikwijls, maar steeds en zoo lang verboden en bestraft (maar goed, niet slechts met een paar klappen gestraft) wordt, tot het zijne vroegere manieren volkomen vergeten heeft, alleen daardoor kan men een goed en gezeggelijk kind verkrijgen. Men verbiede en bevele het kind alleen dan, als het werkelijk noodig is; men verbiede niet voordat men bij zich zelven ook besloten heeft, het verbodene onder geene voorwaarde meer toe te staan, en bevele niets, dan 't geen men kan en wil doorzetten. Men moet geen vermaak in 't verbieden hebben, en slechts ongeoorloofde zaken, maar met nadruk, afslaan. Een zeer groote misslag van de ouders in de regelen eener goede opvoeding is van het ongezeggelijke kind gehoorzaamheid
te verzoeken of af te smeeken. In 't algemeen deugt eene opvoeding van kleine kinderen door belooning (lekkernijen, speelgoed, geld) niet; een liefderijk gedrag der ouders omtrent het gezeggelijke kind moet de grootste belooning er voor zijn.
Evenzeer als de meeste kinderen door hunne moeders tot ongehoorzaamheid, eigenzinnigheid, koppigheid, wilszwakte, zelfzucht, neiging tot liegen en stelen van de vroegste kindsheid opgevoed worden, doen deze moeders in den regel ook niets, om hunne kinderen bescheidenheid, liefde en orde en ware zindelijkheid eigen te maken. In plaats daarvan schenken zij ze ijdelheid, verwaandheid en tegenbabbelzucht. Dat onder zulke eene opleiding de grond gelegd wordt tot zelfbeheersching en moed, kan eveneens niet gezegd worden. Met de laatstgenoemde misslagen en kwade gewoonten willen wij ons echter niet verder inlaten: wij willen slechts aantoonen, welke leelijke gewoonten bij kinderen reeds van de geboorte aangekweekt en zoo de grond tot een slecht karakter op volwassen leeftijd worden.
Eindelijk beweren wij: bij den mensch moeten de voornaamste zaden tot het goede reeds van het 4de-6de levensjaar gelegd zijn. Na dezen tijd moet er geene bestraffing meer behoeven plaats te hebben; want bij een wel opgevoed, gehoorzaam kind zal men met zachte vermaningen tot het verlaten van het kwade en het doen van 't geen goed is reeds volkomen zijn doel bereiken. Voor de aankweeking van zulke wer-