hoopte nu met elk uur op de verschijning van Leo; ik verlangde te meer naar den geliefde, wijl ik hem nu reeds in acht dagen niet gezien had. Op eenen middag kwam er op eens een prachtig rijtuig aanrollen en hield voor onze woning stil. Twee bedienden die achterop stonden, sprongen haastig van het rijtuig af, om het portier te openen, waar nu een oudachtig deftig heer uitsteeg, wiens smaakvolle kleeding nog door eenige ordeteekens werd versierd. ‘Zijne Excellentie M. den baron von Steffitz,’ meldde, de bediende met luider stem aan de dienstmaagd, die de deur opende.
‘Bevende van blijdschap spoedde ik mij naar de voorzaal om den voornamen gast te gemoet te gaan. Leo's vader kwam alzoo het eerst ons een bezoek brengen, hij wilde zeker zelf het verzoek van zijn zoon ondersteunen en zoo zou dan hoogstwaarschijnlijk weldra onzen hartewensch niets meer in den weg staan. Ik voelde hoe bij deze gedachte zich een glans van innerlijk geluk over mijn gelaat verspreidde. - Zijne Excellentie ging de voorzaal door, groette mij met eene beleefde buiging en begaf zich toen in mijns vaders kamer, waarvan de deur zich achter hem sloot. - Ik begaf mij naar de tuinzaal en zat daar in koortsige opgewondenheid, elk oogenblik verwachtte ik geroepen te zullen worden. Doch te vergeefs, ik ontving geene uitnoodiging om bij de twee heeren te verschijnen. Een geheel uur van spanning ging voor mij om; na verloop van dezen tijd hoorde ik hoe mijn vader den baron naar de voordeur geleidde en diens rijtuig wegrolde.
‘Ik ijlde bijna ademloos naar mijns vaders kamer. Hij stond bij den schoorsteen en streek zich, als onbewust, van tijd tot tijd met de hand over het voorhoofd. Ik ging naar hem toe en wilde mijnen arm om hem heen slaan. Hij weerde mij echter af en herhaalde de beweging met zijne hand naar zijn voorhoofd. Zware ademhaling bewoog zijne borst en verried den innerlijken strijd dien hij kampte. Zoo had ik mijnen vader nog nooit gezien; niet bij den dood van moeder, of grootmoeder, niet zelfs bij de verschijningen van Mathias. In mijn grenzeloozen angst drong ik den anders zoo krachtigen man naar de rustbank, waarop hij toen als gebroken nederviel, terwijl hij mij met een strakken blik aanstaarde.
‘Eindelijk begon hij met eene stem, die bijna geheel zonder klank was, te spreken. ‘Gertrude,’ zegde hij, ‘er is in de laatste dagen zoo veel treurigs om u heen voorgevallen, dat het mij bijna voorkomt eene voorbereiding te zijn geweest voor hetgeen ik u thans als het allertreurigste wat u treffen kan, heb mede te deelen. Wat gij tot nu toe droevigs beleefd hebt, trof u niet zoo onmiddellijk, het kon niet zoo sterk tot uw binnenste doordringen; wat ik u nu te zeggen heb, raakt echter uw innerlijk zieleleven. Ik moet u mededeelingen doen, die het gedroomde geluk uws harten voor eeuwig zullen vernietigen.’ - ‘Vader,’ viel ik hier op in, ‘o spreek het maar in eens uit! Wat is er met Leo geschied?’ - ‘Voorbij, mijn kind, het is alles voor immer voorbij!’ zegde hij. ‘Er kan nooit eene verbintenis tusschen u en den jongen baron plaats vinden.’ - Ik gaf een luiden gil.
‘En waarom niet?’ riep ik uit. ‘Waarom mag er geene verbintenis tusschen ons gesloten worden? rust er dan eene vlek op mij? drukt er eene zoo groote schuld op u, dat gij zelfs uw kind onwaardig maakt, de hand van een rechtschapen man aan te nemen?’
‘Mijn vader zag mij met een onbeschrijfelijk weemoedigen blik aan. ‘Ik heb in mijn leven geen kwaad bedreven, dat mijn geweten bezwaart, of mij in de oogen der menschen als eerloos brandmerken kan, en toch kleeft er eene smet op mij, die zich zelfs nog op uwen naam overdraagt; eene smet die ons beide uit de zoogenaamde beschaafde samenleving bant, ofschoon zij dan ook geheel buiten ons toedoen, door Gods wil, op ons gekomen is. Ik wil u alles vertellen, wil al het duistere in mijn verleden en al wat voor het tegenwoordige uwe bevreemding wekken kan, voor u ophelderen. Doch wat gij ook hooren zult, wees krachtig, mijn kind! Ook zelfs dan, als ik met mijnen voet den bloemenhof van uw leven zal vertreden.
de linde van hendrik den leeuw te brunswijk, naar c. bourdet.
‘Mijn vader was scherprechter te B., de volkrijke hoofdstad eener provincie in Noord-Duitschland en met het woord scherprechter is eigenlijk alles uitgesproken, wat ik te zeggen heb. Dit eene woord ontsluiert u het geheim en het ongeluk, dat op ons drukt en dat u onwaardig maakt den naam van baronnes von Steffitz te dragen.’ - Als door den bliksem getroffen was ik bij het woord ‘scherprechter’ ineengezakt. Mijn smeekende blik zocht de oogen mijns vaders, alsof ik hem bidden wilde dit gezegde te herroepen. ‘Arm kind,’ zegde mijn vader, zich nu vol liefde over mij heen buigende, ‘treft de klank van dien naam u zóó zeer? Is zelfs in uw afgezonderd leven het huiveringwekkende wat die naam geeft nog doorgedrongen? Nogmaals roep ik u toe: Wees sterk, mijn kind, verdraag wat ook uw vader heeft moeten verdragen, verdraag wat geen eigen schuld, maar een ongelukkig noodlot over ons gebracht heeft.’ - Ik kuste met bevende lippen mijns vaders hand en hij ging nu voort:
‘De scherprechter is de echte paria in de samenleving, de paria, die van elke gemeenschap met haar is uitgesloten, wiens nabijheid zoo verpestend schijnt te zijn, dat elk mensch hem ontwijkt, en wiens aanraking elk verontreinigt dien hij ook slechts bij toeval treft. Zijn huis is vervloekt en niemand durft het betreden; laat hij of eenig lid zijner familie zich op straat zien, zoo wijken alle menschen huiverend terug en fluisteren zacht: ‘Dat is de scherprechter!’ Het is bijna niet beter dan dat men zeide: ‘Het is de duivel.’ - En toch moet deze duivel door de regeering niet alleen geduld, maar volgens hare instellingen zelfs begunstigd worden, omdat men hem noodig heeft. Zonderlinge tegenstellingen in de wereld! - Uit vrije beweging treedt dan ook zelden iemand voor deze betrekking op, maar zij gaat gewoonlijk van den vader op den zoon over. Zelfs de knecht, wiens hulp onontbeerlijk is, neemt slechts eene zoodanige betrekking aan als hij reeds uit elke andere, hoe onteerende ook, is weggejaagd.
‘Mijn vader had uit liefde tot mijne moeder de betrekking van scherprechter in B. aanvaard. Hij was een klein, zwak man, een Franschman van geboorte, die gedurende de revolutie van 1793 zijn vaderland was ontvlucht, omdat hij, als verdacht van medeplichtigheid, door het toenmalig bewind ter dood veroordeeld was. Zijne vlucht gelukte slechts als door een wonder; ongedeerd kwam hij op de grenzen van Duitschland aan en trok toen bedelende voort, steeds zoekende om ergens eene voor hem geschikte betrekking te vinden, die voldoende was om in de hoogst noodige dagelijksche behoeften te kunnen voorzien. Eindelijk vestigde hij zich te B. en gaf daar voor een zeer geringen prijs onderwijs in zijne moedertaal. Door een toeval leerde hij mijne moeder daar kennen en vatte zoo groote liefde voor haar op, dat hij den ban verbrak die op het huis haars vaders den scherprechter lag, door hem te bezoeken en om de hand zijner eenige dochter te vragen. De oude man wilde hem echter zijne dochter niet ten huwelijk geven, dan onder beding dat hij hem zou opvolgen in de betrekking, die reeds meer dan honderd jaar in zijne familie was waargenomen, hij bezat geen zoon en wenschte daarom dat zijn schoonzoon den post van scherprechter van hem overnam.
‘Na een zwaren strijd, dien mijn vader met zijn gevoel te kampen had, behaalde toch de liefde de overwinning en om mijne moeder de zijne te kunnen noemen, werd hij scherprechter; nooit heeft hij echter door de uitoefening van zijn ambt zijne handen met menschenbloed bevlekt.
‘In lange jaren kwam het niet voor dat er een doodvonnis moest worden voltrokken; eens echter werd er een moordenaar ter dood veroordeeld en moest mijn vader in zijnen post optreden, doch alleen de gedachte hieraan vervulde hem zoozeer met afgrijzen en ontzetting, dat hij ten gevolge daarvan door zware zenuwkoortsen werd aangetast en er een scherprechter uit een naburig klein stadje moest worden ontboden, om zijne plaats te vervangen. Gij ziet dus, dat van vaders zijde slechts door den naam en niet door de uitoefening van het beroep eene smet op mij kleeft; doch dit was toch voldoende om het geluk van mijn leven te vernietigen en het uwe met hetzelfde lot te dreigen.
(Wordt vervolgd.)