China.
De Fransche expeditie naar Tonkin, die onverwacht beter afloopt dan men na de nederlaag van Lang-Son kon verwachten, heeft geleerd, dat China niet geheel onbeweeglijk is en dat deze mogendheid, - een rijk van vier honderd millioen inwoners, ingesloten tusschen haren grooten muur en de Stille Zuidzee, - die afsluiting verbreekt en eene rol schijnt te willen spelen op het wereldtooneel. Zij verdient, vooral onder deze omstandigheden, eene nadere kennismaking; want tot nu toe was de kennis van het Chineesche rijk vrij beperkt.
Zelfs de naam waarmede wij dit uitgestrekt rijk noemen, is niet de ware en wordt door de Chineezen nooit gebruikt. Ons ‘China’ is afgeleid van den naam van een der keizers uit de Tsin-dynastie; van de eerste lettergreep van zijnen titel Tseng, maakten de Indiërs China, en dien naam hebben wij overgenomen. Ook gebruiken de Chineezen nooit de uitdrukking ‘het hemelsche rijk’ om hun land aan te duiden; het ‘hemelsche rijk’ is bij hen de geheele aarde. Zij spreken bij voorkeur van ‘het rijk van het midden,’ omdat zij, niet geheel ten onrechte trouwens, hunnen ouden staat beschouwden als het middenpunt van alle. Zij zelven noemen zich de ‘kinderen van Han’ of ‘de mannen van Tseng;’ de Nomadenstammen tusschen de Kaspische zee en China noemen dit land ‘Cathay of Bloemenland’ en onder die benaming was China ook lang in Europa bekend.
De oppervlakte van eigenlijk China bedraagt meer dan twee millioen vierkante mijlen en met de halfonderworpen staten als Mongolië, Mandsjoerië enz. ongeveer een twaalfde van de geheele oppervlakte van onzen aardbol. De statistiek der bevolking loopt zeer uiteen: voor eigenlijk China alleen van 250 tot 500 millioen.
De bevolking is zeer gemengd: men heeft te doen met verschillende rassen en stammen, die wel de meeste, maar niet alle kenteekenen gemeen hebben. Zelfs is de gele kleur geen vaststaand kenmerk; men heeft ook geheel blanke en bruine Chineezen. Maar al die rassen vormen één volk, het oudste en het talrijkste.
Sedert duizenden jaren bewoont dit volk het stroomgebied van de Blauwe en Gele Rivier, spreekt dezelfde taal en heeft dezelfde geschiedenis. Zijne jaarboeken zijn de oudste historische monumenten; men vindt daarin aanteekening gehouden van astronomische verschijnselen, die plaats hadden lang, zeer lang voor ons historisch tijdvak begint. Die beschaving, die zich zoo vroeg openbaart, is tevens de vruchtbaarste: de meetkunde, de bewerking van steen, de weefkunst, de drukkunst, het kruit, het kompas waren reeds lang in China bekend eer zij voor ons werelddeel werden ontdekt door de Egyptenaren en de Arabieren. Het is een eenig verschijnsel in de geschiedenis, dat die vroegrijpe beschaving geheel op eene hoogte is gebleven te midden van de omkeeringen en de revoluties, dat zij de Assyriërs en de Grieken, de Egyptenaars en Carthagers, de Romeinen en de Arabieren heeft overleefd en nog altijd dezelfde is.
Het rijk van het midden heeft dit te danken aan zijne ligging tusschen den oceaan, de woestijnen en de bergen van Midden-Azië, die een slagboom stelden tusschen China en de overige wereld. Veilig te midden van deze natuurlijke bolwerken, vormt China eene merkwaardige geografische eenheid. Het klimaat is gunstig; de welbebouwde grond brengt allerlei vruchten voort. China heeft eene eigene dierenwereld; van de twee honderd zoogdieren vindt men slechts een tiental soorten, die tevens in Europa en hier worden gevonden. De visschen verschillen - de paling uitgezonderd - van de onze.
Het rijk van het midden is verdeeld in achttien provinciën, iedere provincie in onderdeden of arrondissementen - om onze benamingen te gebruiken. De regeeringsvorm is de absolute monarchie van het Goddelijk Recht. De keizer is ‘de Zoon des Hemels, de Heer van tienduizend jaar’ en hij staat voortdurend in betrekking tot de hemelsche machten. Vijf ministers vormen, door talrijke secretarissen bijgestaan, den raad des keizers: de Tsung-Li-Yamen. In nauwe betrekking tot de Tsung-Li-Yamen staan zes raadgevende commissies of Loepoe. De eerste Loepoe is een departement van binnenlandsche zaken, dat de ambtenaren benoemt en het Staatsblad uitgeeft. De tweede is het departement van financiën, de derde dat van eeredienst, de vierde van oorlog, de vijfde van justitie, de zesde van openbare werken. De president van elke Loepoe is verantwoordelijk tegenover de eerste ministers, die elken morgen van vier tot zes uren onder voorzitterschap van den keizer werken. Feitelijk is de regeering van China veel meer eene regeering van de commissiën, de Loepoe, dan een autocratisch gouvernement.
Maar wat de departementen voorstellen wordt steeds in den vorm van een eerbiedig smeekschrift bij Z.M. ingediend en geen besluit is geldig zonder de keizerlijke onderteekening in rooden inkt en met het keizerlijk zegel.
Twee andere instellingen waken voor de openbare zedelijkheid. De eerste is die der censors, die op het gedrag der ambtenaren in de provincie toezien, de tweede is min of meer een bureel van statistiek. De laatste, de Tsong-Piu Fau heeft onder andere het toezicht over de zonen des keizers en het recht om omtrent hun gedrag verslagen te doen toekomen aan het hoofd van den staat. De keizer kan zelf zijn opvolger benoemen en meermalen wordt op voordracht van de Tsong-Piu Fau de oudste zoon over het hoofd gezien.
Dat het examenstelsel in China bloeit is bekend en eveneens, dat ieder ambtenaar zijn diploma moet hebben. Maar feitelijk is deze schijnbare gelijkheid voor de wet minder rechtvaardig dan men meent. De studie is duur; alleen de welgestelden kunnen haar bekostigen en daar bovendien de ambtenaren zeer slecht worden betaald, staan de ‘zonen van Han’ in dit opzicht onder eene geldregeering, die daar erger is dan elders. Bovendien zijn de examen commissies niet altijd onomkoopbaar; - zij worden ook slecht betaald en men moet toch leven! - en dat is op 't oogenblik de groote maatschappelijke kwaal van het Chineesche rijk.