De hertog van Alva doet de graven van Egmond en van Hoorne gevangen nemen.
In het eerste nummer van dezen jaargang hebben wij Egmonds en Hoorne's geschiedenis en treurig uiteinde omstandig genoeg in het geheugen geroepen om onze lezers daarheen te kunnen verwijzen iedere maal als in onze Illustratie eene gravure voorkomt, wier onderwerp ontleend is aan het leven dezer twee doorluchtige slachtoffers der kettersche beroerten in de Nederlanden. Dit tijdvak toch wordt om zijne talrijke en hoogst tragedische toestanden, zoowel als voor het kleurrijke en schilderachtige zijner kleederdracht, door onze beeldende kunstenaars bij voorkeur behandeld, en inzonderheid is zulks het geval met de episoden uit de geschiedenis van den ongelukkigen Lamoraal.
Een geschiedkundig onderwerp vraagt echter iets meer dan technische vaardigheid van den kunstschilder, het vereischt eene omvattende en grondige studie der historie en eene meer dan gewone menschenkennis. De schilder, die bijvoorbeeld zijn onderwerp kiezen wil uit de veelbewogene regeering van keizer Karels' zoon, dient iets meer te weten van de karakters der personaadjen van dit tijdvak dan het gewone deuntje dat Filips II een schijnheilige tyran, Alva, een bloedhond, Granvelle, een sluwe Machiavelische diplomaat, Oranje, een volksredder, Egmond en Hoorne onschuldige martelaars der vrijheid waren.
Die schoon- en krachtigklinkende machtspreuken mogen ten bate eener staatkundige partij door een dagbladschrijver herhaald worden, die zelve alle ernstige historische kennissen mist of om den wille des broods tegen zijne overtuiging schrijven moet; een dramaof operafabrikant moge de karakters zijner geschiedkundige figuren in bovenvermelden zin opvatten om den bijval te verwerven van een weinig ontwikkeld publiek, dat slechts naar den schouwburg gaat om door overdrevene en onnatuurlijke tooneelen tot schreien of lachen bewogen te worden en geenszins om te denken en te leeren.
De roeping van den historieschilder moet hem boven den wansmaak der menigte en de hartstochten zijns tijds plaatsen; want niet alleen dringt zich de waarheid van voorstelling bij hem gebiedend op als hij wezenlijk kunstenaar is, maar hij ondermijnt zijnen eigen roem in de toekomende eeuwen als hij door zijne schildering aan het nageslacht verklaart, dat het hem bij de behandeling van zijn onderwerp aan geschiedkennis mangelde of erger nog dat hij zijn penseel veil had om zijne kortzichtige tijdgenooten te behagen, in hunne kleingeestige staatkundige kuiperijen mede te werken en zijne kunst niet hooger schatte dan een opgeblazen dagbladartikel of een monsterdrama, met zijne onmisbare verraders, moordenaars, beulen en slachtoffers.
De waarheid is, dat de wereldgeschiedenis eigenlijk, op luttel uitzonderingen na, geene voorbeelden vertoont van volslagene booswichten, evenmin als van zuiver belanglooze en door niets dan edele drijfveren bewogene volkshelden. Men is en men blijft doorgaans mensch, zoowel in het goeddoen als bij het kwaadstichten, hoezeer ook lage hartstochten en edele verzuchtingen hunnen invloed tijdelijk bij ons mogen doen gelden. Die wijsgeerige waarheid, die de richtsnoer wezen moet van elken onpartijdigen geschiedschrijver, mag nog minder uit het oog verloren worden door den historieschilder, die tevens de geschiedsteller der ongeletterden en onbevoegden is en dus in ruimeren kring onderrichten moet.
Ter verontschuldiging echter der meesters, wier tafereelen uit de XVIde eeuw door historische onjuistheden en verkeerde karakterschetsing zondigen, dient aangevoerd te worden, dat dit tijdvak onzer vaderlandsche geschiedenis tot nu toe, uit onkunde met de noodige bouwstoffen en uit onedele bijbedoelingen, door de geschiedschrijvers onvolledig of valsch voorgesteld werd, en dat slechts nu de beroemde en beruchte helden van den zoogezegden godsdienstoorlog in hun vol en waar daglicht treden.
Zoo leeren onpartijdige gegevens dat Egmond en Hoorne minder de slachtoffers waren van Alva's onverbiddelijke strengheid dan offers van Oranje's sluwberekende en eerzuchtige plannen. Deze leidde, zooals de meeste edelen van zijnen tijd, een lichtvaardig, ongebonden en verkwistend leven. Vóór de troonsbestijging van Filips II had hij reeds 800,000 florijnen schuld. Zijne eenige hoop om zich uit dien neteligen toestand te redden was tot stadhouder der Nederlanden verheven te worden. Zoodra Willem van Oranje zich in deze verwachting te leur gesteld zag, vatte hij het plan op de Nederlandsche provinciën in opstand te brengen en deze aan Spanje's heerschappij te onttrekken om dan zelve als hun beheerscher op te treden. Om de edelen en het volk, zijne speelballen, op te ruien, schreef hij den koning het inzicht toe de Spaansche inkwisitie in de Nederlanden te willen invoeren en 's lands privilegiën te vernietigen. Dat het Oranje bij zijne omwentelingsplannen geenszins te doen was de godsdienstvrijheid te bekomen, betoogen zoowel zijne woorden als daden. Hij zelve had geene de minste geloofsovertuiging, verzekerde der landvoogdes Margaretha ‘zijne warme getrouwheid aan onzen ouden en waren godsdienst, tegenover de nieüwe en ongelukzalige secten,’ stelde zich in Duitschland als Luthersgezind, in Frankrijk als Calvinist aan en gaf den hertog van Alençon den raad: ‘Men moest zich om den godsdienst vooral dan weinig bekommeren, wanneer men zijne eigene belangen te behartigen heeft en zich macht en invloed verzekeren wil.’ Evenmin was het met een edel en onbaatzuchtig inzicht dat Oranje de Nederlanden van de Spaansche overheersching onafhankelijk verklaarde en tot een vrij gemeenebest verhief; want toen hij bij de daaruitvolgende krijgsgebeurtenissen de overtuiging erlangde van de
onmogelijkheid om al de opgeruide provinciën onder zijne opperheerschappij te vereenigen, liet hij door zijnen broeder Lodewijk van Nassau bij den Franschen Koning, Karel IX, onderhandelingen aanknoopen om met de toestemming der Engelsche Koningin Elisabeth, de Nederlanden te splitsen: Vlaanderen en Artois aan Frankrijk te hechten, Zeeland en de overige eilanden aan Engeland te schenken en Gelderland en Luxemburg aan het Duitsche Rijk af te staan.
De oproer der Nederlanden, de invoering van de Hervorming en de afscheuring der noordelijke provinciën zijn niet zoozeer de gevolgen van Filips dwingende voorschriften en Alva's krijgsdespotism dan wel de uitslagen van de koel overlegde en geheime berekeningen van den ik- en eerzuchtigen Zwijger, en een groot deel der gruwelen, die ons rampzalig vaderland in dit bloedige tijdvak geteisterd hebben, en waaronder ook de dood van de misleide graven van Egmond en Hoorne dienen gerangschikt te worden, zijn door Oranje's toedoen rechtstreeks of onrechtstreeks verwekt.
Deze geschiedkundige toelichting moet echter geenszins door onze lezers beschouwd worden als eene kritiek van de prachtige schilderij, naar welke onze gravure vervaardigd werd, maar enkel als eenige niet ten onpas aangebrachte regels ter wederlegging van valsche voorstellingen, die nog al te veel onder het volk met laakbare inzichten verspreid worden.