Wijsgerige zedespreuken.
Het is gemakkelijker een berg met de punt eener naald uit zijne grondvesting lichten, dan trotschheid uit het hart des menschen. Beroem u daarom niet vrij van trotschheid te zijn; zij is diep in het menschelijk hart ingeweven, zij is moeielijker te ontdekken dan in een donkeren nacht het voetspoor der vlieg in eene rots.
***
De stille, buigzame natuur der vrouw heeft, even als eene bloem uit tropische gewesten, eene warme, stille lucht noodig om te ontwikkelen, en veel zonneschijn om tot bloei te komen. In ruwe werkelijkheid ontaardt zij, krimpt de plant ineen, en komt niet tot ontwikkeling. Dan komen de moralisten, bezien den zieken plant, houden de ziekte voor zijn eigendommelijke natuur, en verkondigen luide, dat de vrouw een ondergeschikt wezen is.
***
Hoe komt het, dat wij zoo gestreng de handelingen beoordeelen, die wij voor langen tijd bedreven? Het is, omdat wij nu op een behoorlijken afstand staan en dezelve, gelijk andere personen, met een onverschillig oog beschouwen. Kunnen wij niet met zekerheid zeggen, dat de tijd zal komen, dat wij de daden, die wij thans zoo ijverig verdedigen, dat wij de gezichtspunten, die onze oplettendheid thans zoo bezig houden, met hetzelfde oog zullen beschouwen, waarmede wij thans de dwaasheden bezien, die wij tien of twintig jaren vroeger bedreven? Waarom kunnen wij ons zelven en ons gedrag niet ten allen tijde op die manier beschouwen? Kan men duidelijker bewijs van onze blinde ingenomenheid met ons zelven begeeren?
***
Verhef u hoog, doch de liefde leide uwe schreden. Indien de band verbreekt die u aan de menschheid bindt, zoo zweeft gij in de eindelooze ruimte zonder troost en zonder rust. De Hemel spreekt: ‘Gij behoort niet tot de mijnen, want uw verstand reikt niet tot mij,’ en de aarde roept u toe: ‘Ik ken u niet, want gij hebt geen hart voor mijne kinderen.’
***
Alles kan men huichelend nabootsen, alleen onschuld niet; natuur schonk haar den reinsten stempel, boven alle namaking verheven. Wanneer eene overigens dragelijke vrouw de onschuld tracht na te bootsen, hoe hatelijk en onuitstaanbaar worden hare gelaatstrekken; liefelijk uitnoodigende vriendelijkheid wordt eene wellust ademende vertrekking der lippen; de zachte blos der schaamte - heimelijke wellust; de kalme ernst - trotsche hoogmoed, en de treffende eenvoudigheid - het angstige gebarenspel van een menschenschuw kind.
***
Indien wij de menschen alleen nemen zoo als zij zijn, zoo maken wij hen slechter; behandelen wij hen echter als waren zij wat zij zijn moesten, zoo brengen wij hen daar, waar zij te brengen zijn. Om hunne liefde te verwerven, moeten wij schijnen hen daarvoor te nemen, waar zij gaarne voor gehouden worden. Zij worden onze vijanden, zoodra zij zien dat wij hen geheel doorgronden.