Een Chineesch middagmaal.
In de Chineesche logementen zitten gewoonlijk twee personen, zelden meer dan drie, aan een tafeltje, dat met eene menigte nevengerechten, vruchten en porseleinen vazen bezet is. Alles is klein gesneden, zoodat men geen mes noodig heeft en de vleeschspijzen nauwelijks te onderkennen zijn. Bij elk couvert worden een paar ivoren staafjes, een kleine porseleinen lepel en eenige kopjes geplaatst, die niet grooter zijn dan een vingerhoed.
De gast begint eerst te eten, wanneer de gastheer hem met een der kopjes heeft welkom geheeten. De soep van vogelnestjes bevalt de meeste Europeanen wel, terwijl slechts weinige van hen het gerecht, uit de vinnen van een haai bestaande, kunnen gebruiken. Daarna dient men fijn gehakte eendvogels op met look en riciniolie gereed gemaakt. De eendvogels worden gevolgd door zeepolypen en andere monsterachtigheden, die de vreemdeling slechts zelden aanroert. Zoo worden een twintigtal gerechten aangeboden, allen in varkensvet of riciniolie drijvende en met look toebereid. Men vischt met de ivoren staafjes in de schotels naar eenige stukjes vleesch, sneedjes van oranjeappelen en halve noten. In weerwil van het aantal gerechten, verlaat de vreemdeling de tafel met honger, zoo er niet gelukkiglijk eene schotel met rijst wordt voorgezet.
Na den maaltijd worden de gasten dikwijls op pantominische voorstellingen, door jonge Chineezen uitgevoerd, onthaald, waarbij de tamboeryn en de helderklinkende gong niet ontbreken. Zij stellen gewoonlijk een huiselijk tooneel voor, een twist tusschen man en vrouw, een staaltje van ijverzucht, enz., waarbij zij de onderscheidene hartstochten levendig afschilderen. Dit spel wordt meestal door een gezang, bestaande uit neustonen, dans en schelklinkende muziek vergezeld.