De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

Wetenswaardigheden

Aardbeziën.

De aardbeziën zijn om hunnen aangenaam zoeten smaak en hunnen geur onder de heerlijkste vruchten te rangschikken. Zij zijn zeer verfrisschend en, matig gebruikt, licht verteerbaar en, vooral voor bloedrijke en galachtige personen, zeer gezond. De aardbezie, die nevens haren eigenaardigen geur, ook citroenzuur bevat, heeft sedert oude tijden ook beteekenis gehad als geneesmiddel. Men heeft namelijk de ervaring opgedaan, dat een voortgezet gebruik van deze vrucht, de verrassendste gevolgen heeft bij jichtlijders.

De beroemde Linnaeus deed deze ondervinding aan zich zelven, en latere proefnemingen hebben die ervaring bevestigd. Ook in zekere gevallen van nierziekte (niersteentjes, enz.) is deze vrucht heilzaam bevonden. Boerhaeve, die reeds waarnemingen in dit opzicht gedaan had, meende dat de geneeskracht lag in de zaadkorrels van aardbeziën, ofschoon Gessner ook het uitgeperste sap van in alcohol geweekte aardbeziën, 's morgens en 's avonds gebruikt, met goed gevolg tegen steenlijden aanwendde.

Ook in vele andere ziektegevallen, zelfs tegen aandoening der longen, heeft men aardbeziën aanbevolen en beweert men daarbij genezing of althans belangrijke verzachting ondervonden te hebben. Doch daaromtrent ontbreken eigenlijke wetenschappelijke gronden; misschien had men ook in die gevallen met eene jichtachtige kwaal te doen, die toch in de menigvuldigste ziektevormen kan optreden.

Sommige personen krijgen na het gebruik

[p. 264]

van aardbeziën licht roosachtige ontstekingen, en in het algemeen moeten zwakke personen met trage maagsterking voorzichtig zijn bij het gebruiken van deze vrucht. Met room geëten zijn de aardbeziën minder verteerbaar dan met suiker en wijn. Aardbeziën in water fijn gedrukt, geven in de hitte van de koorts een verfrisschenden drank.

*_**

DE VERLOREN GELDTASCH.

Indië.

Onder de Engelsche heerschappij staat in Indië eene bevolking van 250 millioen, die door de tegenwoordige regeering is verlost van de willekeur en de knevelarij van 360 inlandsche vorsten. Gedurende den tijd dat Engeland dit uitgestrekte Indische rijk bezit, heeft aldaar een groote omkeer plaats gehad, zijn spoorwegen, stoomschepen, scholen, fabrieken, mijnen en nieuwe landbouwteelten inheemsch geworden. Onder de weldaden van het Engelsche bestuur mogen vooral worden genoemd de krachtige pogingen, aangewend om het land allengs van gevaarlijke roofdieren te zuiveren.

Volgens officiëele opgaven zijn gedurende de jongst verloopen zes jaren gedood: 1,072,646 slangen en 124,682 viervoetige roofdieren. Hiervoor is een bedrag van 10 tot 12 duizend pond sterling of 250 à 300 duizend frank per jaar aan premiën uitbetaald. Onder de viervoetige roofdieren bevonden zich 9655 tijgers, 20,302 luipaarden, 7508 beren, 31,952 wolven, 7754 hyena's en 47,590 stuks ander roofgedierte.