Schetsen uit het Noorden.
(Slot.)
IV.
Zingt, zingt uw loflied, gij bergen en dalen,
Zingt het ter eer van den Heer van 't heelal;
Dat alom de echo's uw stemmen herhalen,
Eindeloos klinke het jubelgeschal.
Juicht, o, gij golven, en stemt met hen mede,
Bruisend en klaat'rend, in 't eeuwige lied;
't Plechtige lied van dien heiligen vrede,
Eindeloos heerschend op 't eenzaam gebied.
Schitterend waren de sneeuwwitte velden,
Vóór nog een oog hunne heerlijkheid zag,
Toen nog geen scheps'len Gods grootheid vermeldden
En gansch de schepping in sluimering lag.
't Is of in 't spranklen dier zilveren lijnen,
Waarin de bergstroom met 't fjord zich vermengt,
En waar de toppen in neev'len verdwijnen,
De aarde den hemel haar dankgroete brengt.
Wij zijn in Christiania, eene stad die, vooral als men van Stockholm komt, geenen gunstigen indruk maakt, doch wij zijn in Noorwegen, het land der Fjorden: die smalle en breede bochten der zee, die zich mijlen ver in het land inbuigen en begrensd worden door de steile rotsen. Wij verlangden zoo spoedig mogelijk de trotsche natuur van Noorwegen te zien, en maakten daarvoor een tochtje met den stoomboot in het Christiania Fjord. Wij verlieten de schoone haven en spoedig zagen wij in de verte de grijze schaduwbeelden der rotsen; langzamerhand werd de uitgestrekte waterplas enger ingesloten tusschen muren van de zwarte gneiss der scheppingsdagen, bedekt met sombere pijnwouden. Wanneer men Frithiofs Sage gelezen heeft, rijzen onwillekeurig de gedachten op aan de oude Vikings en bij het doorklieven der Fjorden denkt men aan hunne reuzenkracht en hunnen heldenmoed.
‘Als de storm loeit, hijsch dan het zeil; zoet is het de golven te doorklieven der onstuimige zee,’ zegt de wet der Vikings.
Doch die woeste natuur is niet meer als in die dagen: overal liggen kleine dorpen, met landingsplaatsen, waar de reizigers zich in groepen vereenigd hadden om den boot af te wachten. Prachtige villa's, sierlijk in hout gebouwd, met bloemen omgeven, en met klimplanten versierd, lagen op de rotsgebergten en spiegelden zich in het heldere water, waarop de lichte zeilscheepjes, met sierlijke roeibootjes zweefden en dobberden. De Noorwegers zijn behendige schippers en menigmaal heb ik aan den boot van Frithiof gedacht, als ik de kleine scheepjes tegen wind en golven met gespannen zeil zag worstelen. Noorwegen is dan ook eene groote zeevarende mogendheid, en met de visschersvaartuigen erbij gerekend telt zijne handelsvloot bijna 4000 schepen. Het aantal visschersgezinnen bedraagt bijna de helft der bevolking.
Wij hadden een retourbiljet genomen tot Holden om het Noorweegsche landschap te zien. De Esschenboom, de heilige boom der Noormannen, had zich hier bij den en berk in het woud gevoegd. Trotsch verhieven zich de rotsen, en weelderig was het dal met weilanden en graanvelden overdekt. De Spiraea's Ulmaria groeiden er in zoo groote hoeveelheid, dat ons de aangename geur hunner bloemen te gemoet kwam. Het was een schoone zomerdag, lieflijk bescheen de zon het landschap en de bergtoppen koesterden zich in hare warme stralen, nadat zij gedurende den langen Winter met sneeuw waren bedekt geweest. Het is alsof de Zomer in het Noorden in vergoeding der langdurige koude al hare weldoende gaven verzamelt om die als uit een hoorn van overvloed gedurende den korten Zomer op de velden uit te strooien.
Voor onzen terugtocht naar Christiania volgde de stoomboot eenen anderen weg door het fjord die veel schooner was. Nooit zal ik het oogenblik vergeten toen ons vaartuig bij het bruisen van het water, tusschen de hooge steile rotsen zijne enge baan volgde; zware rotsbonken vertoonen zich hier en daar boven de oppervlakte van het water, alsof het zeegedrochten waren; geheele eilanden van rotssteen verheffen zich boven de zee, en zijn met planten en boomen begroeid. Voldaan van ons heerlijk uitstapje kwamen wij tegen den avond weder in de haven te Christiania aan.
De stad Christiania levert weinig merkwaardigheden. Het koninklijk paleis met het park, dat voor het publiek geopend is, ligt zeer schoon op eene hoogte. Wij bezochten Tivoli met een volks-theater, waar weder door de muziek onze lachspieren werden in beweging gebracht. De Noordsche volkeren zijn evenals de Vlamingen natuurlijk op het tooneel. De Hollander alleen maakt eene uitzondering door zijne stijve gemaaktheid. Den volgenden morgen verlieten wij de hoofdstad van Noorwegen, om ons naar Drammen te begeven.
De ijzerenweg voerde ons door eene schoone streek, met vele standplaatsen. Overal was veel bedrijvigheid door den houthandel, en spoedig zagen wij uit de hoogte op eene stad neer, die aan beide oevers van een breed Fjord gelegen, de stapelplaats is van die ontzettende hoeveelheid hout, welke Noorwegen jaarlijks oplevert. Wij waren te Drammen, eene stad met 18,850 inwoners. Behalve de nijverheid is er niets belangrijk te zien dan de schoone ligging en prachtige natuur. Wij zagen hier een ontzettenden waterval, waarmede menigvuldige fabrieken werden in beweging gebracht. Schilderachtig was die breede waterstroom, die over de rotsen bruiste, en in het dal met allerlei kronkelingen de baan volgde, die de nijveraar hem had voorbereid, om hem ten bate te doen strekken zijner industrie. Verbeeld u die ontzettende beweging van werkvolk, tusschen duizenden stapels hout, die rookende schoorsteenen met witte en zwarte dampen, die dooreen dwarlen, al dat gewemel van menschelijk vernuft, tusschen de steile rotsen aan beide zijden ingesloten, en gij zult u een denkbeeld kunnen maken van dit betooverend tafereel.
Den volgenden morgen hadden wij een meer rustig genot in de stille natuur. Wij wandelden over de groote houten brug, die de oevers van het breede Drammenfjord vereenigt, en buiten de stad zijnde, beklommen wij langs een voetpad de rotsachtige bergen. Na 15 minuten waren wij op de hoogte van den brandpost, die voorzien is met twee stukken geschut, welke in geval van brand worden afgeschoten. Men heeft daar een schoon uitzicht over het Fjord en de stad Drammen.
Wij stegen hooger op de bergen tusschen dennebosschen, en groot was onze verrassing toen op eens tusschen sombere denneboomen ingesloten, een woudmeer (Waldsee) zich aan ons vertoonde. Rustig lag de heldere waterspiegel in die stille natuur op de toppen der rotsen. In de nabijheid stond een klein huisje waar men eenige verfrissching konde bekomen, en een geruimen tijd hebben wij in deze betooverende natuur rondgedwaald en gemijmerd. Wij moeten afscheid nemen van het dichterlijke Noorden, en het is met een waar gevoel van spijt dat wij dit doen; want wij hebben slechts een kleinen indruk gehad van de menigvuldige Fjorden met hunne rotsgevaarten, hunne fiere bergstroomen en sombere wouden, die nog in het hoogere Noorden voor ons oog verborgen liggen.
Den volgenden dag ondernamen wij onze terugreis naar de Zweedsche stad Gothenburg die de merkwaardigheid heeft, dat er midden in de stad eene hooge rots van gneiss zich verheft. Het is overigens eene schoone stad, met bloeienden handel en prachtige haven, waar wij op een stoomboot aan boord gingen, om door het gevaarlijke Kattegat naar Jutland over te steken en over Hamburg weder huiswaarts te keeren.
A.M. Oomen.