moeten wij echter omtrent een zeker punt, dat wij zoo even bespraken, uwe meening hooren; ik weet, dat gij daarover eenig licht kunt werpen.’
Bastiaan, die om zijn kreupelen voet onder zijne bekenden slechts Trekbeen heette, nam het glas aan en wilde het juist aan den mond zetten, toen Brian Callan hem bij den arm vasthield.
‘Bastiaan,’ zeide hij, ‘Arthur Mac Mahon heette u in mijn huis welkom: alvorens gij echter drinkt, zou ik u eveneens welkom willen heeten. Zet voor Bastiaan een stoel bij, opdat hij bij ons plaats neme.’
‘Ik dank de beide heeren duizendmaal,’ sprak Bastiaan en zette zich op den stoel, die een der knapen hem aangeboden had. ‘Ik dank u wel en wensch ons allen geluk en gezondheid. - Wat ik van dit levenswater denk, Mac Mahon? Sapperloot - wat kan men daarvan zeggen, als men het ternauwernood geproefd heeft; daartoe moet men in ieder geval een tweede glas geledigd hebben.’
‘Goed, Bastiaan,’ antwoordde Mac Mahon, die het duidelijke antwoord niet misverstaan kon of wilde, ‘gij zult nog een glas hebben; zij houden elkander gezelschap en vloeien in één vat.’
Bastiaan ledigde ook het tweede glas. Eerst nu wierp hij een langeren blik op het gezelschap, dat ontstemd en ontevreden al zijne bewegingen volgde. Hij zeide evenwel geen woord en wilde afwachten wat er komen zou.
Rosa's moeder trad nu op Mac Mahon toe.
‘Komaan, nu voor den dag er mede,’ zeide zij, ‘welke beschuldiging hebt gij, Arthur Mac Mahon, tegen onze dochter in te brengen?’
‘Geen andere dan dat zij in uw eigen huis, in dit huis, heimelijke bezoeken ontvangt van den vaandrig Lucas.’
‘Vader,’ riep Koenraad opspringend uit, ‘het is een schurk die u zoo iets aangebracht heeft; het is eene schandelijke leugen!’
Rosa vatte hem bij den arm en trok hem op zijn stoel terug.
‘Bekommer u niet om mijnentwege,’ fluisterde zij hem toe; ‘laat de ouders de zaak uitmaken, maar vertrouw vast op mij, op uwe Rosa.’
Als door een tooverstem gedwongen, ging hij weer dadelijk zitten en vestigde zijn blik vol trots, liefde en vertrouwen op haar.
‘Ik denk er geheel en al over als uw zoon,’ sprak Callan opstaande, ‘het is schandelijk gelogen en onwaar: de vaandrig heeft nooit eene heimelijke bijeenkomst met Rosa onder dit dak gehad, nooit!’
‘Ik acht het 't beste, dat wij het terstond rechtstreeks aan het meisje zelve vragen,’ stelde de kreupele bedelaar voor.
‘Gij hebt gelijk, Bastiaan,’ gaf Brian hem ten antwoord. ‘Kom hier, Rosa,’ riep hij, zich zegevierend tot haar wendende, ‘is het waar, dat gij ooit met den jongen vaandrig Lucas onder vier oogen gesproken hebt?’
‘Ja,’ antwoordde zij lachend.
Vader en moeder zonken op hunne stoelen terug en bedekten het gelaat met beide handen. De bruidegom bleef bedaard, terwijl de oude Mac Mahon glimlachte en met den kreupele beteekenisvolle blikken wisselde.
‘Op deze bekentenis moeten wij nog een glas hebben,’ riep Bastiaan. Natuurlijk bedoelde hij, zoo dikwijls hij in het meervoud sprak, alleen zich zelven.
‘Komaan, Brian Callan, wat zegt ge nu, of kunt gij zeggen van uwe dochter, die gij zoo hoog geprezen hebt?’
‘Dat zij eerbaar en oprecht is, Mac Mahon, en dat zij met hare inwilliging nooit een geheime bijeenkomst met hem gehad heeft; dat de vaandrig hier placht binnen te treden als hij op zijne jacht eene verfrissching noodig had, die hij ook altijd bekwam, is u allen bekend. Doch dan waren wij ook steeds aanwezig. En nu, Mac Mahon, verzoek ik u mijn huis te verlaten, gij met - doch neen, ik wilde zeggen, met uw zoon, maar dat wil ik niet. Zulke domme praatjes zullen hem niet aan de deugd mijner dochter doen twijfelen; of ware dit wel het geval, dan was hij harer nooit waardig en zij heeft de beste gelegenheid zich van hem af te maken.’
Mac Mahon en de kreupele hadden terwijl Brian Callan dit zeide, zacht met elkander gefluisterd.
‘Brian Callan,’ ving hij aan, ‘ik geloof dat wij de grap wat te ver gedreven hebben; het is tijd de zaak op te helderen. Ik zeide tegen u, dat gij de goede eigenschappen uwer dochter niet ten halve kendet en kent; ik heb een betere zegsman, die voor haar spreekt en wel als oog- en oorgetuige. Hola, Bastiaan, voor den dag er mede!’
Tot groote verbazing van het meisje verhaalde thans Bastiaan in de lengte en de breedte aan het geheele gezelschap, hoe de jonge Lucas haar kortelings geleden in het huis harer ouders bezocht had; hij vergat niet van de goudstukken en van het nog gewichtiger tooneel met den dolk te verhalen; wat Rosa daarmede doen wilde; hoe zij den officier afgescheept en hem de deur voor den neus toegeslagen had. Allen luisterden in spanning naar het levendige verhaal van den bedelaar.
‘Zeide ik het niet,’ riep Mac Mahon zegevierend uit, ‘dat gij de waarde van uw kind slechts ten halve kent? Kom hier, Roosje, en kus eens hartelijk uw schoonvader, die trotsch op u is als op zijn eigen kind.’
Vader en moeder wisten van blijdschap en verrassing niet hoe zij het hadden.
‘Foei, Rosa!’ riepen zij bijna gelijktijdig uit, ‘en daarvan hebt gij ons geen enkel woord gezegd!’
‘Ik wilde u geen onnoodigen kommer veroorzaken,’ antwoordde zij. ‘Ik wist zeer goed, dat ik hem zulk eene harde, onvergetelijke les gegeven had, dat het hem niet meer in de gedachte zou opkomen, bij ons binnen te treden. Ik moet echter verklaren, dat ik thans nog niet begrijpen kan, hoe een derde, buiten den onbeschaamden indringer en mij, iets van het gebeurde weten kan; voor zoo veel ik zien kon, was niemand aanwezig en ik kan moeielijk aannemen, dat hij de ondervonden smadelijke bejegening aan iemand zal medegedeeld hebben.’
‘Ho, ho, mijn schat! het kan ook anders zijn,’ riep Bastiaan lachend. ‘Gij herinnert u toch wel, dat het kleine venster daar in den hoek openstond. Verbeeld u nu, dat een zekere Trekbeen omstreeks dien tijd naar binnen geslopen zij, die heeft natuurlijk oogen en ooren open om te zien en te hooren, wat er gaande is. Deze zelfde Trekbeen had ook iets in den zak - en ik zeg u, dat als de schurk u slechts met een vinger aangeraakt had, ik hem zonder aanbevelingsbrief naar de eeuwigheid gezonden had.’
Zoo sprekende haalde hij een paar uitmuntende pistolen uit den zak en liet ze door de handen der aanwezigen gaan.
‘Het was echter niet noodig,’ ging hij voort, ‘dat ik hem lam schoot gelijk ik ben, sinds in de oorlogen tegen Cromwell den Huichelaar een soldaat mij in het been schoot zoodat ik nu levenslang er eene gedachtenis aan mededraag; zie, in dien tijd waren er nog Rappareemannen, die goede diensten bewezen en het vaderland een offer brachten. Geef mij een glas brandewijn opdat ik eens op hunne gezondheid drinken kan; maar merk wel op, dat ik niet de Torymannen bedoel, ofschoon vele menschen ten onrechte beiden over een kam scheeren, want de Torybandieten berooven en vermoorden de Katholieken, zoo goed als de Protestanten, wanneer zij het ongestraft doen kunnen, die lafhartige bloedhonden. Ik dank u, Arthur Mac Mahon; daar gaat het: op de gezondheid van de roemrijke Rappareemannen!’
Hij ledigde het glas in een teug. Daarmede was de goede luim van het geheele gezelschap wederom hersteld.
‘Ik wil geen lid meer verroeren,’ begon Brian Callan, ‘als gij, Arthur Mac Mahon, niet de grootste schalk op Gods aardbodem zijt. Maar wij allen hadden u beter moeten kennen want zonder grap loopt er nooit iets af.’
‘Goed, dat gij het zelf bekent, dan kunt gij er mij geen verwijt van maken,’ antwoordde de oude spotvogel. - ‘Daar de zaak derhalve uit den weg geruimd en tot wederzijdsch genoegen opgehelderd is, wensch ik u en allen goeden nacht!’
Er was er een in het gezelschap die evenwel nog niet voldaan was en onrustig op zijn stoel heen en weer schoof; het was de jonge verteller, die reeds lang op eene pauze gewacht had om den draad van zijne onderbroken vertelling weder op te nemen. Toen hij zag, dat de buren zich gereed maakten om heen te gaan en het gesprek stokte, meende hij hunne aandacht nog voor een poos te kunnen boeien door zijne vertelling.
‘Arthur Mac Mahon,’ zeide hij, ‘ik wilde juist toen gij van avond hier kwaamt eene geschiedenis verhalen; daar er nu gelegenheid is mij te doen hooren, wilde ik ze wel uit vertellen. - Luistert dus: Er was eens een weduwe, die had drie zonen....’
‘Owen, beste jongen,’ zeide Mac Mahon, ‘het doet mij leed, dat het te laat is, om uwe geschiedenis aan te hooren.’
‘Maar als ik het zeer kort maak,’ antwoordde hij, ‘is er nog tijd genoeg. Er was dus eens eene weduwe, die had drie zonen....’
‘Een andermaal, een andermaal, beste Owen,’ zeide Mac Mahon met gemaakten ernst; ‘misschien op den trouwdag, - ja, waarlijk, spaar het tot op den trouwdag.’
Een schaterend gelach begroette die woorden van den oude. De boeren namen nog een teug tot afscheid en gingen schertsend en lachend de deur uit. Alleen Bastiaan Trekbeen bleef terug, daar Brian Callan voor hem een nachtleger bereid had.