De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
waar wij slechts eenige dagen verbleven, want wij dachten er niet genoegen aan, dat hoe verder wij het Noorden zouden ingaan, des te meer de hitte zoude verminderen, hetgeen zich dan ook bewaarheid heeft.
eene uitdeeling van bier in het franciscanerklooster te munchen, naar g. knapp.
In het Westphaalsche stadje Coesfelt was het dat wij op den ijzeren weg vertrokken. De streek was schoon en vruchtbaar, hier en daar bloeiden de EpilobiumsGa naar voetnoot1), met hunne roode bloemen naast de bosch-Spirea'sGa naar voetnoot2), met welriekende witte bloemtrossen en deze twee planten hebben ons in het geheele Noorden niet verlaten. Het vruchtbare land werd afgewisseld door uitgestrekte heidegrond waar men nog vele DolmensGa naar voetnoot3) vindt. Weldra waren wij te Papenburg, een stadje waar veel bedrijvigheid van scheepvaart is, door een kanaal dat zich met de zee verbindt, en spoedig daarna vertoonde zich het stadje Leer in Oost-Friesland gelegen. De baan liep door magere weiden, | |
[pagina 222]
| |
lie in vette weilanden met menigvuldige koeien overgingen, toen wij in Oldenburg kwamen, eene stad met 14.000 inwoners. Het landschap verandert en wij stoomen door onafzienbare turfveenderijen met binnenzeeën. Het is van daar dat in het voorjaar bij ons, met oostenwind, die rook of veendamp overwaait. Nogmaals verandert de streek en wij zien weer boomen en graanvelden, meer en meer huizen en eindelijk kleine buitenplaatsen: wij naderen zichtbaar eene groote stad. Wij zijn te Bremen, de oude vrijstad, met 75,000 inwoners. Tusschen hotels, waarvan de balcons sierlijk met bloemen waren versierd, komt men binnen de stad. Schilderachtig is de aanblik, wanneer men op het marktplein komt, waar zich de aloude domkerk en het prachtig raadhuis verheffen. Daar staat ook het oude beeld van Roland in steen gehouwen en het standbeeld van Heinrich Pletzer, den bouwmeester. Wij verzuimden niet om in den vermaarden wijnkelder onder het raadhuis af te dalen. Onder de eerbiedwaardige gewelven ziet het er vooral des avonds zeer gemoedelijk uit: houten banken, stoelen en tafels in oud-Duitschen stijl noodigen u uit om er gebruik van te maken en den kellner toe te roepen: ‘Geben sie uns eine flassche Wein.’ De Bremer-kelder is eene stadsonderneming, waar men de oudste en voortreffelijkste Rijnwijnen van Duitschland drinken kan. In een afzonderlijken kelder ligt de beroemde Rose Wein van 1653, in een anderen liggen 12 reusachtige vaten, die men de 12 apostelen noemt. De Roze Wein kost 10 marken per flesch en eene flesch Johannisberger van 1862 betaalt men met 40 marken. Verder kan men er allerlei goede wijnen in verschillende prijzen bekomen, terwijl de kelder als restaurant aanbevelingswaardig is. De domkerk is van de 12de eeuw, behoort aan de Luthersche gemeente en bevat inwendig geene merkwaardige bijzonderheden dan alleen een grafkelder (Bleikeller), waarin de lichamen zonder bederf bewaard blijven. Bremen heeft ook een fraai wandelpark, waar het standbeeld van den sterrekundige Olbers prijkt, en langs de rivier de Weser vindt men aan de stadszijde de schoonste villa's gebouwd, die smaakvol met bloemen en klimplanten versierd zijn. Wij verlieten de oude handelsstad en kwamen des avonds in het gewoel van de groote vrijstad Hamburg, met 225,000 inwoners. Het hotel, waar wij afgestapt waren, was aan het heerlijke Alster-meer gelegen, het schoonste en volkrijkste gedeelte der stad. Mijne kamer had uitzicht op die prachtige watervlakte, waarin het licht van honderden gasvlammen zich weerspiegelde en een betooverend gezicht opleverde. Den volgenden morgen was de Alsterzee door de heldere zon beschenen en kon ik ruimschoots het bekoorlijk uitzicht genieten. Menigvuldige stoombooten en zeilschepen doorkruisten den vriendelijken waterspiegel. Het Alstermeer ligt gedeeltelijk in en gedeeltelijk buiten de stad en wordt door eene schoone brug gescheiden. In de stad is het omringd met breede wallen voor rijtuigen en voetgangers. Die wallen zijn met boomen beplant en met voorname hotels en schoone winkelhuizen bebouwd. Buiten de stad is het meer omringd met prachtige villa's en buitenplaatsen, waar de residentie is van de voorname kooplieden, die alle oogenblikken de gelegenheid hebben om met stoombootjes naar de stad te varen. Hamburg, voor een groot gedeelte door brand vernield, is thans eene moderne plaats; maar toch vindt men hier en daar nog overblijfsels van de oude stad, die een schilderachtig karakter hebben. Bijzonder schoone gebouwen treft men er niet aan: de Nicolaaskerk nochtans is een fraai gothisch gebouw, het Kriegerdenkmal van Schilling is zeer merkwaardig, en de Dierentuin verdient bezocht te worden. Ook de haven is belangwekkend. Er heerscht in Hamburg veel beweging in de straten en de boerinnen van Vierland met hunne nationale schilderachtige kleeding maken een eigenaardig contrast tusschen de menigte der voetgangers. Van Hamburg vertrekkende, voer ons de ijzeren weg door eene vriendelijke, heuvelachtige en vruchtbare streek naar de oude vrijstad Lubeck. Tusschen boekweit- en graanvelden gelegen, gaf mij bij het aankomen Lubeck den indruk van eene oude Hollandsche stad. Er is niet veel beweging en men telt er 44,700 inwoners, doch de oude kerken van katholieken oorsprong zijn zeer merkwaardig. De Mariakerk is eene fraaie kerk in gothieken stijl met twee torens, en geheel van gebakken steen gebouwd in het jaar 1280. In al de kerken van Noord Duitschland, en verder in het geheele Noorden, vindt men altaren volgens het gebruik der Oud-Luthersche gemeente. Men bewaart in dezekerk nog merkwaardige overblijfselen van het katholicismus, zooals eene kunstig gebeeldhouwde triptiek van de 15de eeuw, eene doopvont in brons van 1337 en een bronzen tabernakel, Ook vindt men er kunstig snijwerk in hout. In de Domkerk ziet men onder de schilderijen het lijden van den Zaligmaker, door een leerling van Albrecht Durer gemaakt, en in eene kapel den doodendans in muurschildering. Verder zagen wij in de Domkerk, welke in 1200 gebouwd is, een prachtig schilderstuk van Memling en eene kunstig gegraveerde grafplaat in koper van 15 op 6 voeten grootte. Zeer voldaan over het kunstgenot verlieten wij de stad Lubeek en stoomden door eene prachtige, boschrijke en heuvelachtige streek met schoone meeren, koornvelden en weilanden, met koeien gestoffeerd, naar de zeehavenstad Kiel, waar alleen de prachtige slottuin, Düsternbrook genaamd, verdient bezocht te worden. Het was tegen den avond dat wij met een rijtuig een aangenamen toer maakten onder het lommer van aloude beukeboomen, die in dit uitgestrekte woud door hunne ontzettende stammen en tot gewelven ineengestrengelde zware takken, een grooten indruk maken. Den volgenden morgen gingen wij aan boord van het schoon ingerichte stoomschip de Adelaar om een zeereisje naar Denemarken te maken. De zwarte rook golfde uit den schoorsteen en dwarlde door de lucht. Onder het gewoel en gejoel van het volk, laat eindelijk de stoomfluit haar snerpend geluid hooren, en kort daarna werd het schip statig door de haven voortgestuwd. Waarlijk schoon is het uitvaren van de Kieler-haven. Tegenover de stad liggen de groote dokken en de werf van de keizerlijke marine met het visschersdorp Ellerbeek. Daarna verscheen aan de andere zijde het prachtige beukewoud, waarvan wij reeds gesproken hebben; tusschen het geboomte is het schoone hotel Bellevue gelegen, verder ziet men aan beide oevers sombere bosschen, en eindelijk komen wij aan den ingang van de haven, verdedigd door de vesting Frederiksort, met het fort Falkenstein. Spoedig daarop bereikt het schip de volle zee.
(Wordt voortgezet.) A.M. Oomen. |
|