aanwijzing meer dan hij ze hoorde; met eenige weinige sprongen was hij boven. De deur der voorzaal stond aan, hij ging er door, sloot haar achter zich toe, en schoof de knip er voor. Eenige sekonden later lag zijne hand op het slot van de deur, die hem in de kamer van zijnen doodvijand zou brengen.
Zijn hart sloeg hoorbaar, doch geen lid zijns lichaams beefde, hij zelf was zoo koud, zoo hard als het staal, waarvan hij de greep vast omkneld hield. Zijne oogen echter rolden wild door 't hoofd en gloeiden van een vernielend vuur; een duivelsche lach plooide zijne lippen.
Zacht tikte hij aan de deur, en het luide van binnen geroepen woord ‘kom binnen’ blies dat onheilspellend vuur in zijne oogen nog sterker aan, maar bracht overigens in zijne onbewegegelijke houding geene de minste verandering. Hij speelde met zijne prooi!
Nog eenmaal raakte zijn gebogen vinger de deur, en luider klonk het ongeduldige wrevelig uitgesprokene: binnen! van den bedreigde.
Naar het geluid te oordeelen, bevond deze zich in het verst verwijderde gedeelte van het vertrek; doch toen er, in plaats dat de deur geopend werd, voor de derde maal, doch wat sterker dan te voren, werd geklopt, toen vernam men snelle voetstappen van binnen. Eer deze echter de deur konden bereiken, rukte Morelos die open, en in hetzelfde oogenblik stond hij voor den Argentijn, die onder het slaken van een vreeselijken gil, achteruit deinsde.
Hij wilde roepen, maar het lange, scherpe mes zijns vijands bliksemde in diens hand, en scheen in het eerstvolgende oogenblik over zijn lot te zullen beslissen. Doch over het brein des ontzinden was een andere nevel getogen; of had de zekerheid zijner wraak, en het bewustzijn, den vijand eindelijk onder het bereik van zijn moordtuig te hebben, de onstuimige woede getemperd, die hem anders reeds op het bloote noemen van den naam overmeesterde? Ja, hij laafde zich aan dat gevoel, en ofschoon zijne eerste gedachte, bij het betreden van den drempel, moord en bloed geweest was, thans kon hij het niet van zich verkrijgen, met een enkelen slag een einde te maken aan het plan, dat hij zoo vele jaren lang in zijne wraakgierige ziel had omgedragen en gekoesterd.
‘Pst!’ zeide hij, de voorste vinger der linkerhand dreigend vooruitstekende, ‘stil, kameraad, geen geschreeuw, de buren zijn wakker, en gij zoudt de politie in haren slaap storen. Ziet gij deze welkomst hier?’ en hij hield hem lachend het blanke mes voor de oogen. De ongelukkige week ontzet en huiverig achteruit; - ‘vrees niet, mijn schat, het doet niet ergzeer. Felipe heeft mij deze boodschap aan u meegegeven.’
‘Rampzalige, wat wilt gij van mij?’ riep don Louis in vertwijfeling uit; want hij las den dood in de oogen des waanzinnigen, ‘vraag wat gij wilt, en in naam der Moeder Gods, ik zal uwe wenschen vervullen, al kostte het mijn half vermogen.’
‘Stil, stil, kameraad, gij spreekt te luid, veel te luid,’ fluisterde, hoofdschuddende en met eenen blik naar de deur gewend, de Spanjaard; ‘doch ja, ééne vraag wil ik u doen: Waar is Constantia?’
Zijne oogen vlamden en fonkelden, toen hij dezen naam uitsprak, en zijne hand omklemde krampachtig het gevest van het mes.
Don Louis kampte kennelijk met zichzelven, doch het gevaar was te dringend om met zijn leven te spelen, en niet het eenige middel aan te grijpen, dat hem misschien nog overbleef. Haastig vroeg hij:
‘Zoudt gij dona Constantia wenschen te zien?’
‘Te zien?’ hernam de Spanjaard spottend en toornig, ‘slechts te zien? waar is zij? vlug, onze oogenblikken zijn kostbaar.’
Afbeelding I.
Afbeelding II.
TWEE NIEUWE REDDINGSTOESTELLEN BIJ BRAND.
‘Dan wil ik haar tot u brengen,’ zegde don Louis naar de tafel gaande en zijnen hoed opnemende, ‘wij behoeven het huis niet te verlaten.’
‘Stil, stil, kameraad,’ was echter andermaal het antwoord van zijnen waakzamen oppasser, ‘neen, niet van hier, mijn vriend, den weg daarheen vind ik naderhand wel alleen; wij hebben hier nog belangrijker zaken te bespreken. Niet waar, dat zou u bevallen, over het plein en door de poort op de volle straat te vliegen, daar alarm te slaan en luide te roepen: een dolle hond! Eene vraag, senior! moet gij mij eerst beantwoorden, eene vraag, die mij lange jaren met bloedige letteren in het hoofd geschreven stond, en die mij, zooals de menschen in Buenos-Ayres beweerden, krankzinnig zou hebben gemaakt. Wat werd van mijnen broeder, wat van mijne vrouw?’
‘Don Morelos!’ riep de Argentijn onthutst uit; want de oogen zijns vijand schoten vuur en het was duidelijk te zien, hoe veel moeite het hem kostte, zijne prooi niet reeds nu te bespringen. ‘Wacht!’ riep de ongelukkige in doodsangst uit; terwijl een middel tot redding door zijne ziel vloog. ‘Gij verlangt bericht van uwen broeder; dat kan ik u geven.’
‘Gij?’ riep de Spanjaard verbaasd uit, en hij, de anders zoo sluwe, werd misleid door de kalmte der vertwijfeling, die in de blikken van zijnen tegenstander lag uitgedrukt.
‘Wilt gij eenen brief van hem zien?’ vroeg don Louis.
‘Een brief?’ hernam Morelos, zijne vingeren peinzend over zijn voorhoofd strijkend, ‘eenen brief? hoe heb ik het nu? eenen brief - van hem, mijn broeder?’
‘Gij kunt u zelven overtuigen als gij wilt,’ zeide don Louis bedaard: ‘daar in dat schrijfbureel ligt hij en wanneer ik u bedrieg, kunt gij met mij doen wat gij wilt.’
Hij nam een kleinen sleutel van de tafel, die nevens hem stond, en ging langzaam, Morelos voorbij, naar het aangewezen meubel, toen er buiten aan de voorzaal-deur tweemaal sterk geklopt werd. Don Louis kromp inéén, Morelos lachte.
‘Ga naar de deur, don Louis,’ zeide hij, ‘en roep naar buiten, dat gij belet hebt, doch wacht u eenig ander geluid te geven; op de eerste beweging tot vluchten.... doch ik behoef u niet te waarschuwen.’
Don Louis ging in eene vreeselijke gemoedsstemming en gehoorzaam als een kind naar de deur, en deze half openende, vroeg hij luide, wie daar buiten was; de waanzinnige stond met het blanke wapen dicht nevens hem.
‘Ik ben het, senior!’ riep eene aan Morelos wel bekende stem, ‘ik, don Manuel, ik heb gerechtsdienaars bij mij, en wenschte u een oogenblik te spreken.’
Over het aangezicht van Morelos zweefde een spottend lachje, doch don Louis aarzelde: daar buiten, slechts eenige schreden verder was hulp, en hij, hij moest zich door eene leugen hulpeloos in de handen van zijnen vijand overgeven!
‘Ik bid u, senior,’ zeide de Spanjaard met gemaakte beleefdheid en een triomferenden blik.
‘Ik kom terstond; blijf daarbuiten op mij wachten,’ riep de gefolterde, en trad van de deur terug, welke hij openliet; doch Morelos drukte haar in het slot en schoof de knip er voor.
‘Den brief,’ zeide hij kortaf.
Don Louis, wien nu geen andere uitvlucht overbleef, naderde het schrijfbureel. Het openende, trok hij met beide handen eenige laadjes uit, zocht daarin, nam er eenige brieven uit, en bezag de adressen. Morelos stond vlak naast hem, en lette op al zijne bewegingen.
‘Daar is hij,’ zeide hij plotseling den Spanjaard eenen brief toe.
(Slot volgt.)