Een karaktertrek van Voltaire.
Mevrouw du Boccage, eene goede vrouw, doch slechte dichteres, verhaalt in hare reisbeschrijving onder andere hare ontvangst bij Voltaire op zijn landgoed ‘mes Délices’, en hoe haar bij het avondmaal een lauwerkrans op het hoofd geplaatst werd. Diderot, welke deze plechtigheid bijwoonde, deelt hierover eenige bijzonderheden mede, die evenwel aan de heldin van den dag onbekend waren gebleven. Voltaire pijnigde zich den geheelen dag om slechts een vierregelig versje uit zijne hersenen te persen; doch te vergeefs; de god der dichtkunst, die het slechte gebruik voorzag, dat Voltaire van zijne gaven wilde maken, had zich van hem afgewend. De maaltijd begint, doch de verzen blijven weg. In zijne wanhoop laat hij zich lauriertakken brengen, draait er een krans uit en plaatst dien op het van geluk stralende hoofd van de dichteres, doch maakt haar met de vrijgeblevene hand achter haren rug een paar ezelsooren en steekt daarenboven zijne tong uit, en dat alles in tegenwoordigheid van meer dan twintig gasten. ‘Ik, die bij de gastvrijheid zweer,’ aldus verhaalt Diderot, ‘en beweer dat zij van goddelijken oorsprong is, ik gevoelde mij zeer droevig aangedaan, de eerste dichter van Frankrijk op die wijze eene goede eerlijke vrouw te zien mishandelen, die al zijne arlequins'streken voor goede munt opnam.’
Gelooft het, vrouwen, de mannen gedragen zich steeds als schelmen jegens u, vooral wanneer gij den pegasus berijdt, dat dan ook zeker eene zonderlinge vertooning maakt, en Voltaire was gewis niet de eerste en zal ook niet de laatste zijn, die met de eene hand u eene lauwerkroon vlecht en te gelijk met de andere een paar ooren opzet.