Jacob van Maerlant.
Zijne taal, zijn geest en zijne werken, door Leopold Plettinck.
I.
Jacob van Maerlant, zijne taal, zijn geest.
Alwie een weinig trots draagt op eigene taal- en letterkunde en de ware vaderlandsche beroemdheden waardeeren kan, mag met het grootsche beeld van Jacob van Maerlant, vader der Nederlandsche dichters, niet onbekend blijven. Daarom ook hebben wij de taak op ons genomen, een woordje te reppen over het leven en de uitstekende verdiensten van dien vernuftigen man, en meteen eenige algemeene gedachten te geven over zijne werken.
Jacob van Maerlant werd in het eerste gedeelte der dertiende eeuw, misschien ten jare 1225, in het Brugsche Vrije geboren. Noch het jaar noch de plaats zijner geboorte, zijn ons stellig bekend. Schier al de levensbeschrijvers van Maerlant houden staan nogtans, dat de groote dichter het licht zag te Damme, weleer eene der bloeiendste steden van Vlaanderen en gansch Nederland. Dit gezegde berust op geene zekerheid, vermits al de stuks diens aangaande vernietigd of verloren zijn. Wat er ook van moge wezen, zeker en onweerlegbaar blijft het echter dat Maerlant te Damme overleden is, vermits zulks door het opschrift van zijnen zerk, waarvan eene kopij berust bij de handvesten van Damme, bevestigd wordt.
Volgens den welgeleerden Haarlemschen leeraar Dr. van Vloten, bekleedde hij het kostersambt te Maerlant, in 't gebied der heeren van Voorne, daar waar heden Den Briel gebouwd staat; hij heeft zijnen naam aan dit kleine dorp ontleend, waar hij langen tijd als koster stond. Het kostersambt in die eeuwen kan met het hedendaagsche niet vergeleken worden, want deze bediening was toen niet gelijk nu, van weinig aanbelang, maar integendeel als eene der voordeeligste en aanzienlijkste ambten gerekend. Want in de middeleeuwen was de koster tevens ook algemeene opziener der kerkschatten, een belangrijke post voorwaar, aangezien de kerken ten dien tijde, zeer dikwijls uitgestrekte en talrijke eigendommen in bezit hadden.
Niettegenstaande deze bediening, vond Maerlant tijd genoeg om zich aan de letterkunde te wijden. Jacob van Maerlant is de eerste die merkwaardige dichtwerken in het Nederlandsch heeft voortgebracht. Zijne voorgangers immers, mogen toch niet als eigenlijke dichters doorgaan maar enkelijk als rijmers, die bijwijlen nogtans het dichtervuur in zich voelden opvlammen. Vóór Maerlant, was het Dietsch of Nederlandsch nog maar aan 't worden, en was verre van zuiver en geregeld te zijn. Aan Maerlant komt het eerste onder alle Dietsche schrijvers de eer toe, de Nederlandsche taal gezuiverd en vloeiend gemaakt en haar stellige regelen gegeven te hebben.
Ofschoon men zekere verdiensten niet ontkennen mag aan vroegere dichten zooals: ‘Van den Vos Reynaerde of Reinaart de Vos, het Nevelingenlied, het Roelantslied en Goedroen; die niet geheel en gansch van dichterlijke waarde ontbloot zijn, kan men deze echter onder taal- en letterkundig opzicht, hoegenaamd niet vergelijken aan de voortbrengselen van Maerlant. Hoogere genoemde dichtwerken werden nogtans ten dien tijde als verdienstvolle letterkundige gewrochten gewaardeerd en Maerlant zelf sprekende over het gedicht, Willem van Oringhen, dat aan hetzelfde tijdstip als voornoemde schriften behoort, beweert dat het een dichtstuk is:
‘Daer scone woort in siin ende licht.’
In alle geval kan niemand betwisten, dat onder al zijne taalgenooten, Maerlant de eerste is, die oprecht verdienstelijke werken heeft voortgebracht in zuivere en vloeiende Nederlandsche taal. Zijne land- en tijdgenooten hebben zijne uitstekende hoedanigheden niet miskend, en hebben hem van in de veertiende eeuw af, den roemrijken naam toegekend van Vader der Dietsche dichteren algader. Dien naam verdient hij met recht en reden, zoowel door de waarde zijner werken als door de onschatbare diensten welke hij aan de Nederlandsche taal- en letterkunde bewezen heeft.
De taal van Maerlant is, zoo wij hooger gezeid hebben, zuiver en vloeiend; 't is de taal die vroeger door gansch het Dietschsprekende vaderland algemeen gesproken en geschreven werd. Nogtans kan men niet zeggen dat volstrekt alle woorden door Maerlant gebruikt, overal in zwang waren en tot bewijs hiervan, laten wij eenige verzen volgen door Maerlant zelf in de voorrede van zijn werk op St. Franciscus geschreven:
Ende omdat ic Vlaminc ben,
Met goeder herte biddic hen.
Die dit dietsche sullen lesen,
Dat si miins genadich wesen,
Ende lesen siere somich woort
Dat in haer lant es ongehoort.
Ook kan men geenszins onder opzicht der vloeibaarheid en regelmatigheid, de taal der Fransche of liever half Romaansche schrijvers uit Frankrijk met die van Maerlant vergelijken. De Nederlandsche taal was gevormd, en met volle waarheid zingt Ledeganck in zijne Ode aan Gent, dat Vlaanderen's.
....gouden spraak reeds dan een Maerlant vond,
Toen aan den boord der Seine een nieuwe taal ontstond.
De zoetklinkende taal van Maerlant is, volgens verschillige schrijvers, onder den invloed van het protestantism harder en stijver geworden in het grootste gedeelte van Nederland. Slechts in Fransch-Vlaanderen, in West-Vlaanderen en Zuid-Zeeland, is de volkstaal op weinig na gebleven, zooals ze ten tijde van Maerlant was. Daar hoort men nog de zoetklinkende i voor den stijven zwaren aaiklank; daar nog de zachtvloeiende dubbele uu voor de onaangename ui, aë, of nog erger. Onze taalbroeders moeten het niet euvel nemen zoo wij de West-Vlaamsche uitspraak, de uitspraak van Maerlant, zoeter vinden dan die der overige Nederlandsche gewesten; ofschoon wij het ook eens zijn om te bekennen dat men heden, vermits de groote meerderheid der Nederlanders de nieuwe uitspraak aangenomen hebben, wij ons allen, tot welzijn en bloei onzer moedertaal, aan eene en dezelfde algemeene uitspraak en spelling moeten houden. Bevreemd zal men ons misschien tegenwerpen: Wat heeft het protestantism te zien gehad in een zuiver taalvraagstuk? Wat gemeens toch tusschen onze nieuwere uitspraak en de hervormde godsdienstleer. Ziehier de opklaring dezer vraag. Toen Maarten Luther zijne leer verspreiden ging, gebruikte men nog door geheel Nederland en Noord-Duitschland de zachte i voor aai of ei en de dubbele uu voor ui, aë, of au, en het zij hier in 't voorbijgaan opgemerkt dat de volksspraak van Noord-Duitschland, 't is te zeggen van Hannover, Westfalen en andere streken, ondanks hare verschillige tongvallen, tot de Nederlandsche taal behoort en merkelijk verschilt van het Duitsch of Hoogduitsch. Dus, vóór Luther zijn zoogezeid hervormd geloof verkondigen ging, was de taal van Jacob van Maerlant in alle
voornoemde gouwen nog in voege. Om zich hiervan te verzekeren leze men boeken in middeleeuwsch Duitsch geschreven, zooals Das Rolandslied, bij voorbeeld, en men zal gemakkelijk bemerken dat dit middeleeuwsch Duitsch bijna geheel aan Maerlant's tale gelijkt. Daar zal men de hedendaagsche West-vlaamsche i steeds aantreffen, als in de woorden: rich en niet reich, bi en niet bei, en nog meer andere.
Wat gebeurde er nu in Duitschland en in Nederland tijdens het zendelingschap van Luther? Zeden, taal, godsdienst, alles moest veranderen. Maarten Luther, in Saksen geboren, wilde niet alleen zijne valsche leering aan de Duitsche volkeren opdringen maar tevens ook zijn Saksisch dialekt. Van dan af, was er voor gansch Duitschland geene andere spelling meer dan de Saksische tongval en de oude schrijfwijze verdween overal in Duitschland om plaats te maken voor het dialekt van Maarten Luther! Toen het luteranism spijts de herhaalde pogingen van Keizer Karel, de noorderlijke Nederlanden was binnengestormd, moest dan ook de Saksische of luthersche uitspraak