De dochter der elve.
Eene Boheemsche legende.
(Slot.)
De eerwaardige afgezanten stonden daar in stille bewondering. Met stomme verbazing zagen zij den profetischen man aan; het was of een god uit hem sprak. Maar hij keerde zich van hen weg naar de medegezellen van zijn vermoeienden arbeid, de beide witte stieren, maakte ze los van 't juk en gaf hun de vrijheid, waarop zij lustig over 't akkerveld draafden maar gaandeweg wegteerden, als nevel in de lucht vervlogen en voor 't oog verdwenen. Daarop ontdeed Primisla zich van zijne boerenklompen en ging naar de beek om zich te reinigen; kostelijke kleederen werden hem aangedaan, hij omgordde zich als een ridder met het zwaard en liet zich de gouden sporen aandoen; moedig wierp hij zich op 't witte paard dat hem lijdzaam liet opzitten. Toen het nu zoover was, dat hij zijn vroeger eigendom verlaten zou, gebood hij den afgezanten dat zij de afgelegde klompen hem zouden nadragen en wel bewaren, ten teeken dat eenmaal de geringste in 't volk door de Bohemers tot de hoogste waardigheid geroepen was en tot een aandenken, waardoor hij en zijne nakomelingschap zich niet op hunne hoogheid verheffen maar den boerenstand, waaruit zij waren voortgekomen, eeren en beschermen zouden. Vandaar het aloude gebruik dat de koningen van Bohemen bij hunne kroning een paar klompen ontvingen, een gebruik dat zoolang gehandhaafd werd tot de nakomelingen van Primisla uitgestorven waren. De geplante hazelaarstok wies op en kreeg vruchten, wortelde wijd in 't rond en kreeg nieuwe loten, tot eindelijk het gansche akkerland in een veld vol hazelaars veranderd was, wat het naastbijgelegen dorp later tot voordeel werd; want de gemeente kreeg tot aandenken aan deze wonderbare planting een vrijheidsbrief van de Boheemsche koningen, waarbij zij geene andere schatting behoefde op te brengen dan jaarlijks een mandje hazelnoten.
Ofschoon het paard, dat thans zijne eigenares haren bruidegom in de armen voerde, den wind scheen vooruit te loopen, liet Primisla het toch van tijd tot tijd de gulden sporen voelen; de snelle draf scheen hem een schildpadgang, zoo vurig was zijn verlangen om de schoone Libussa, die, na zeven jaren, nog even schoon hem voor de zinnen zweefde, weer te aanschouwen. Hij dacht slechts aan den mirteboom, die in de schatting der minnenden meer waard is dan eene koningskroon, en als hij liefde en hoogheid tegen elkander gewogen had zou hij het rijk Bohemen zonder Libussa gesteld hebben als een gesnoeiden dukaat op den goudhoop van een wisselaar.
De zon neigde reeds ter kimme toen de nieuwe vorst in triomf de hofstad binnenreed. Jonkvrouw Libussa bevond zich juist in den hof, waar zij een korfje rijpe pruimen geplukt had, toen men haar de aankomst van haren toekomstigen gemaal berichtte. Zij ging hem zediglijk te gemoet, ontving hem als een door de goden haar toegeschikten bruidegom, en bedekte den keus haars harten met den sluier van berusting in den wil der onzichtbare machten.
De oogen van het hof waren met groote nieuwsgierigheid op den aankomende gevestigd; zij zagen in hem evenwel slechts den schoonen slanken man. Wat zijn uiterlijk betrof, waren er vele hovelingen die zich in de gedachte met hem vergeleken en niet begrijpen konden waarom de Goden niet liever uit hun midden een mederegent voor de jonge vorstin gekozen hadden; in 't bijzonder was het vorsf Wladomir en ridder Wizisla aan te zien dat zij niet dan noode in de zaak berustten. Daarom poogde de jonkvrouw het werk der goden te rechtvaardigen en het gerucht te verbreiden dat jonker Primisla, wat hij aan hooge geboorte te kort kwam, rijkelijk vergoedde door eene groote mate van verstand en scherpzinnigheid.
Zij had een heerlijk maal aangericht, dat volstrekt niets onderdeed voor dat wat koningin Dido eenmaal den vromen Aeneas bereidde. Nadat de gasten verwelkomd waren en de talrijke gerechten vroolijkheid en goede luim hadden opgewekt en reeds een gedeelte van den nacht onder scherts en kortswijl verstreken was, stelde zij een raadselspel voor, en loste tot groot genoegen van alle aanwezigen met het grootste gemak alle raadsels op.
Toen nu de beurt aan haar kwam er een op te geven riep zij vorst Wladomir en ridder Wizisla en jonker Primisla tot zich en sprak: ‘Wakkere gezellen! bereidt u thans mij een raadsel op te lossen waardoor het ons kenbaar zal worden wie van u de wijste en verstandigste is. Ik heb u alle drie eene gave toegedacht uit dit zakje van de pruimen, die ik geplukt heb in mijnen tuin.
“Een van u zal de helft hebben en nog één daarenboven; de andere weer de helft en één daarenboven en de derde de helft met nog drie. Als dan de korf leeg is, zeg dan eens hoeveel pruimen er in zijn?” - De voorbarige Wizisla mat het zakje met de oogen en niet den zin der opgave met het verstand en sprak: “wat zich met het zwaard laat oplossen, daaraan waag ik mij gaarne; maar uwe raadsels zijn mij te spitsvondig. Toch wil ik op uw verlangen een slag er naar slaan; ik meen dat er een zestigtal pruimen in 't zakje zijn.”
“Gij hebt misgeraden, lieve ridder!” antwoordde Libussa. “Er moesten er nog eens zooveel, een halfmaal en een derde maal zooveel zijn, als het zakje bevat en daarenboven nog vijf dan waren er juist zooveel over de zestig als er thans aan ontbreken.” - Vorst Wladomir cijferde lang en met moeite en kreeg eindelijk tot uitkomst het getal vijf en veertig. De jonkvrouw sprak weer: “Als er een derdemaal, een halfmaal en een zesdemaal meer waren dan er zijn, zouden er juist zooveel over de vijf en veertig in 't korfje wezen als er thans aan ontbreken.”
Ofschoon nu iemand juist geen Archimedis behoeft te wezen om de opgave zonder moeite uit te werken, is toch voor een slecht rekenaar de oplossing onmogelijk als hij de zwarte kunst niet verstaat.
Daar nu Primisla tot zijn geluk met die kunst vertrouwd was, kostte het hem volstrekt geene moeite het raadsel op te lossen. - “Wijze vertrouwde der onzichtbare machten!” sprak hij: “die uwe gedachten tracht na te vorschen, die waagt het den adelaar na te vliegen als hij zich tot de wolken verheft. Nogtans wil ik uwe verborgenheden volgen, zoover mijn oog vermag. Er zijn naar mijn oordeel dertig pruimen in het zakje, niet één meer of minder.” - De jonkvrouw lachte hem vriendelijk toe en sprak: “Gij weet den glimmenden vork op te sporen, die diep in de asch verborgen is; u schemert het licht in de duisternis; gij hebt mijn raadsel geraden.” Daarop deed zij den zak open en telde vorst Wladomir vijftien pruimen in den hoed met nog één daarenboven en er bleven er nog veertien; daarvan gaf zij er ridder Wizisla zeven en één en er lagen er nog zes in 't korfje; de helft daarvan deelde zij den wijzen Primisla toe, gaf hem ook de drie overblijvende, en de zak was leeg.
Het gansche hof verwonderde zich zeer over de rekenkennis der schoone Libussa en over de scherpzinnigheid van haren jonker. Niemand kon begrijpen hoe het menschelijk vernuft aan de eene zijde een eenvoudig getal zoo raadselachtig in woorden kon hullen en aan de andere met zulk eene zekerheid zulk een kluwen kon ontwarren. Het ledige zakje schonk de jonkvrouw aan de beide ridders, die hare liefde niet deelachtig konden worden, tot aandenken. Daarvan komt het, dat men van een afgewezen vrijer zegt: Zijn lief je heeft hem den zak gegeven.’
Nadat alles tof het kroningsfeest en tot de bruiloft in gereedheid was gebracht, werden beide plechtigheden met grooten luister voltrokken. Het Boheemsche volk had nu een hertog en de schoone Libussa een gemaal, beiden naar den wensch huns harten.
Als intusschen een van beiden met de zaak bedrogen was geweest, was het niet de vorstin maar het volk, zooals dat gewoonlijk gaat. Het rijk Bohemen had in naam een hertog; maar de regeering was als te voren, in de handen eener vrouw. Primisla was een voorbeeld van een volgzamen onderworpen echtgenoot, die zijne hertogin noch de oppermacht in huis noch die in den staat betwistte. Zijne wenschen kwamen zoo volkomen met de hare overeen als twee gelijkgestemde violen. Libussa had evenwel ook niet den ijdelen trotschen zin der dames, die voor goede partijen willen gelden en den armen man, dien zij wanen gelukkig te hebben gemaakt, in 't vervolg met overmoed aan de klompen herinneren, maar zij heerschte als wijlen Zenobia over haren goedmoedigen Odenatus door de voortreffelijkheid van haar verstand.