De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver magnetism en spiritism.Om goed te zien, is het niet genoegzaam goede oogen te bezitten; maar daartoe wordʇ verstand, doorzicht, en dikwijls bijzondere kennis vereischt. Men moet weten, hoe ver de wetenschap eens bedriegers gaan kan, wanneer men niet het slachtoffer van den eersten den besten kwakzalver of goochelaar wil zijn. Niet is moeielijker, dan goed te zien, en vele menschen werden daarom bedrogen, omdat zij de gevolgtrekkingen van proefnemingen hebben aanvaard onder verkeerde, tot dwaling leidende omstandigheden, zoodat zij waanden iets te zien, waar niets was. Na deze inleiding, welke genoegzaam te kennen geeft, in welken geest de uitspraak uit moet vallen, gaan wij over tot de behandeling der zaak, stellende tot grond van ons onderzoek: res, non verba, dat is: zaken en geene woorden. 't Groote verwijt, dat wij allen aanhangers van magnetism, spiritism enz. toevoegen, is dit: er bestaat geen enkel onwederlegbaar gestaafd feit, waarop gij u beroepen kunt. ‘Is de geschiedenis het wereldgericht,’ nergens wordt de waarheid daarvan zoo bevestigd, als bij het openslaan der jaarboeken van het magnetism. Van het eerste optreden van Mesmer af tot op den huidigen dag bevatten zij niets dan eene reeks van dwalingen, gegrond op bedrog of zelfmisleiding. Wanneer wij de onpartijdigen en bevoegden hooren, is het eindresultaat, dat er geen enkel vast feitGa naar voetnoot1) bestaat, waardoor het aanwezen van 't magnetism kan bewezen worden op goede wetenschappelijke gronden. Van het getuigenis van onbevoegden en belanghebbenden kan tot bewijsvoering geene sprake zijn. Want te recht zegt AragoGa naar voetnoot2): ‘Hetgeen men in een getuige vorderen mag, is kalmte van hoofd en hart: verder verlichte kennis, en iets, dat zeldzamer is, dan men gewoonlijk denkt, namelijk gezond verstand; en wat men integendeel boven alles moet wraken, is de ongeneeslijke zucht van sommige menschen voor het buitengewone, het wonderbare, het ongerijmde. Wanneer men in onzen tijd een eenvoudig, maar ernstig beroep doet op physiologie, geschiedenis en physica, dan zullen toch de voorstanders van het magnetism, dat nu ruim een 100jarig bestaan telt en bovendien verhandeld werd in meer dan 800 boekwerken, slechts een greep behoeven te doen, om tot een onherroepelijk oordeel te geraken. Welnu, niets van dat alles. Volgaarne zouden wij willen buigen voor 't gezag van slechts één enkel feit, dat door de wetenschap bestatigd was; doch het zoeken is tevergeefs. Het bestaat niet. Ondervraagt men de bovengenoemde wetenschappen, dan blijven zij geheel stom, alsof men in eene vreemde taal sprak. De knapste schrijvers, de meest bevoegde mannen van wetenschap schijnen ons wezenlijk den rug toe te draaien en de schouders medelijdend op te halen, wanneer men hen ernstig over het dierlijk magnetism ondervraagt. Wat zegt de physica? Klimt op tot Franklin, die tot de groote Academische commissie in 1784, om de zaak in kwestie te onderzoeken, behoord heeft; daalt vervolgens naar volgorde der jaren af tot Biot, Becqerel, Desprez, Pouillet, Arago enz., en gij zult geen enkel feit, zelfs het kleinste niet vermeld vinden. De tooverbakken van Mesmer hebben nimmer den toegang tot eene enkele scheikundige werkplaats kunnen vinden... 't Schijnt met de magnetische wonderen als met de helden van Ossian te gaan, die, in de verte op levende wezens gelijkende, zich van nabij in nevelen en mist oplossen. Wij wenden ons thans tot de overige genoemde wetenschappen. Zullen wij beter slagen? Welaan! slaat de werken op van Borden, Vicq d'Azyr, Barthez, Chaussier, Hallé; doorbladert Bichat, gaat van hen tot Cuvier, Magendie, Benard, Richerand, Berard, Béclart, enz. en bij al die schrijvers zult gij geen enkel woord ten gunste van het door ons behandelde onderwerp aantreffen. Wij vragen, welk nut, hoe gering, welken vooruitgang, hoe luttel, heeft het dierlijk magnetism aan de wetenschap aan- of toegebracht gedurende de 100 jaren van zijn bestaan? Niet het minste, dewijl het, in weerwil van zijne schitterende salon-triomfen en zijne luidklinkende beloften, geen der feiten verwezenlijken kan, waarop het zich beroept; zeer veel overeenkomende met een kwaden betaler heeft het aan de wetenschappen alles ontleend, zonder iets terug te geven, of ze met een enkel nieuw feit te verrijken. 't Heeft aan de physica hare technologie, hare bespiegelingen en stelsels, hare kunstspraak over licht, warmte, elektriciteit en galvanism ontleend; aan de natuurkunde van den mensch de theorie der zenuwstroomen, het vitalism, het animism, de leer der tegenprikkels, enz.; men merke echter wel op, dat het mesmerism steeds de analogie, de onderstellingen der wetenschap, derhalve hare zwakke en hinkende zijde aangrijpt. Vreemd echter is het, dat al de spiritisten, die de eerste waarheid, het stoffelijke feit niet in staat zijn voort te brengen, zich de hersenen pijnigen, om eenige honderde stellingen en stelsels te bedenken, dienende om de oorzaak te verklaren van iets, dat niet bestaat? Terwijl toch sedert 50 jaren alle wetenschappen met reuzenschreden zijn vooruitgegaan, is 't dierlijk magnetism sedert eene eeuw, in weerwil van zijne vorm-veranderingen, blijven stilstaan; en is dit onloochenbaar het geval, dan komt zulks, dewijl het op het domein der stellige wetenschappen niets te berde kan brengen, dan.... mirakelen. Behalve al het aangevoerde, brengen wij nog in rekening, alles zoo kort mogelijk aanstippende: Zijne onnoozele en onsamenhangende leerstelsels; Zijne honderdmaal bewezene onmacht; Zijne schaamtelooze kwakzalverij; Zijne overhelling tot magie, tooverij en andere dwaasheden; Zijne kennelijk ontsluierde kwade trouw; Zijne veroordeeling door alle Europeesche Academiën; De talrijke schandalen op het gebied der politie; Eindelijk de schandelijke onthouding aller Parijsche gepatenteerde en niet gepatenteerde magnetiseurs, om de eenvoudigste bestaans-bewijzen te leveren in het amphitheater van doet. Auzoux. Men heeft slechts één, een enkel feit gevraagd, op voorwaarde, dat het bestatigd werd; en men heeft zijne onmacht getoond - niet beleden. Of zullen wij de waarheid op magnetische séances gaan zoeken, wanneer 't eischen van waarborgen schier eene onbeleefdheid is? Of bij reizende kunstenaars, 't zij magnetiseurs, biologisten, mediums, enz. Dan kan men bij Bosco en Bamberg grooter goocheltoeren zien, waarbij geen geloof gevergd wordt! De menigte, opgeroepen om mirakelen te zien, moet bevredigd worden. Eene séance, waarin een magnetiseur geheel onmachtig bleek te zijn, zou hem reddeloos in de openbare meening doen verloren gaan. Waar dus geene mirakelen zijn, worden mirakelen gemaakt!... Maar de goede trouw? In zaken van wetenschap, in welke ieder onderzoeker door de zucht tot waarheid gedreven wordt, en daardoor alleen, komt geen ontzien of gelooven op gronden van goede trouw te pas. Waar een feit voor de rechtbank van kritiek en onderzoek bezwijkt, is het òf onwaar, òf opgeworpen en gehandhaafd door bedrog. Wij willen bovendien de positieve getuigenis van prof. Gerdy te Parijs aanhalen, een man, wiens eervol, degelijk, onberispelijk karakter genoeg bekend is. Deze zag en onderzocht verscheidene somnambulen, welke hij op heeter daad op bedrog betrapte, onder anderen de dames Pigeaire, Prudence en Calyste, welke alle drie vroeger zeer in de mode waren. Telken reize verzekerde hij zich op de stelligste wijze, dat die zoogenaamde helder-zienden haren blinddoek door bewegingen met de aangezichts-spieren verschoven, en zonder moeite langs het onderste gedeelte van den blinddoek lazen, wanneer het boek verlicht was, op dezelfde wijze als men allerlei voorwerpen door een met eene speld in eene kaart gestoken gaatje zien kan. Gerdy deelt voorts mede, dat een zijner vrienden zich geoefend had, om het zoogenaamde wonder, van te zien zonder oogen, te vertoonen, en zich herhaaldelijk bij aanhangers van het magnetism als somnambule aanstelde, de zelfde wonderverschijnsels als de anderen verrichtende, daarmede bewijzende, dat men onder zekere omstandigheden zeer goed helder kan zien met een blinddoek voor het gelaat. Een woord over den prijs Burdin, waarmede wij feitelijk de onwaarde van 't magnetism bewijzen - beter dan met ellenlange betoogen. Den 30sten Juli 1839 veranderde, ten gerieve der magnetiseurs, de Fransche Academie van geneeskunde haar programma als volgt: ‘Breng ons eenen gemagnetiseerden of niet gemagnetiseerden persoon, wakende of slapende; dat die persoon echter met opene of gesloten oogen in 't volle licht leze door een ondoorschijnend lichaam, b.v. een lap katoen, linnen of zijde heen, geplaatst op zes duim van het aangezicht; dat men eenvoudig leze een geschrift, omgeven door een enkel vel papier als omslag en aan dezen persoon zal de prijs van 3000 francs toegekend worden.’ Wat was de uitslag? Dat geen magnetiseur of helderziende de aangebodene handschoen eervol heeft kunnen opnemen. De gedane pogingen bleken na ontmaskering op bedriegerij gegrondvest. Waar zulke feiten spreken, zijn woorden overbodig! Maar berusten dan de wonderen, die zij verzekeren te doen, geheel op bedrog? | |||||||||
[pagina 188]
| |||||||||
Soms op zelfmisleiding, overigens: ja. Een voorbeeld, hoe daaromtrent gehandeld wordt. Met zekere plechtigheid wordt gij een geheimzinnig verlicht vertrek binnengeleid.
pagani's laatste oogenblikken, naar g. arnould.
Alle tegenwoordige personen hebben in meer of mindere maat, strakke en bleeke gezichten. Een buitengewoon beleefd man, die meest zeer voorzichtig smeekt, zeker uit vreeze van de trommelvliezen der aanwezigen te beschadigen, begint de zitting met eene toespraak, waarin uitdrukkingen als volgt nimmer ontbreken: Verre van mij, om de lichtgeloovigheid van 't publiek door schijnwonderen te willen misleiden, zal ik integendeel met de meeste eenvoudigheid en openhartigheid te werk gaan enz. Diep bedroevend is het voor den gevoeligen mensch, die zijne waarde beseft, dat anderen, | |||||||||
[pagina 189]
| |||||||||
de maharajah thakore sahib van bhaonagar.
| |||||||||
[pagina 190]
| |||||||||
enz. - Reizende magnetiseurs zijn altijd gevoelige, hunne menschenwaarde op prijs stellende personen, die een ijselijken afkeer van alle kwakzalvers hebben. Thans volgen de proeven. De magnetiseur maakt zijne helderziende dame in slaap. Om 't even hoe! 't Zij door ratelslang-achtig aankijken, door strijken, een zakdoek, blazen als andersinds. De magnetiseur begeeft zich naar het tegenovergestelde gedeelte van het vertrek M. Slaapt gij? Somnambule. Ja! M. Ziet gij helder? S. Nog niet geheel. Maar het wordt beter. Mijnheer, zegt nu de magnetiseur tot u, wees zoo goed om uw ouderdom op een briefje te schrijven, en mij dat te overhandigen, zonder dat iemand het ziet. Hij ontvangt het briefje met een zeer plechtig gelaat, vergewist zich van den inhoud, en houdt het in de lucht, na het eerst zoo dicht gevouwen te hebben, dat niemand met mogelijkheid den inhoud zien kan. M. Ik vraag u, of het een heer of een dame is, die de ouderdom in het briefje geschreven heeft. S. Een heer. M. Kunt gij het cijfer lezen? S. Niet goed, er is nog nevel tusschen u en mij. De magnetiseur maakt eenige armbewegingen in de lucht. M. Welnu? S. 43 jaren. Algemeene verbazing, zelfs uw ongeloof is geschokt... En nu de uitslag. Wanneer de M. de eerste vraag met ik begint, is de schrijver van het briefje een man. De passes in de lucht met den linker arm beteekenen de tientallen. Vier is dus veertig. Die met den rechter de eenheden. 't Waren er drie. Dus 43.
Doch schuiven wij een gordijn voor die stelselmatige narigheden. Onze lezers hebben gewis aan deze eene proeve genoeg. Eindigen wij met de verklaring over te nemen, die 't resultaat was van de zitting bij doct. Auzoux over eenige jaren te Parijs gehouden.
Naar Dr. A.F.H. de Lespinasse. |
|