- De beide ridders namen de woorden van den schaapherder ter harte en meenden dat er diepe wijsheid in school. - ‘Gij heb juist geoordeeld,’ spraken zij, ‘had de schandelijke appel niet reeds twist onder ons verwekt? Stonden wij niet gereed om tegen elkander te kampen om het bedrieglijk geschenk der trotsche jonkvrouw, die ons haat? Stelde zij ons niet aan de spits van het leger in de hoop dat zij ons zou doen vallen? En daar dit haar niet gelukt is, wapent zij nu onzen arm met den dolk der tweedracht tegen ons zelven. Wij willen het bedrieglijke geschenk prijs geven; geen van ons beiden zal den appel hebben. Hij behoort u tot loon van uw eerlijk bescheid. Den rechter behoort de vrucht van 't proces, en de partijen krijgen de schillen.’
De ridders gingen hunnen weg en de herder nuttigde met al de gemakkelijkheid, die den rechters eigen is, den hem geschonken appel.
Het dubbelzinnig gedrag der hertogin kwelde hen zeer en daar zij bij hunne terugkomst bevonden dat zij niet meer met hunne leenmannen en onderdanen naar believen handelen konden, maar gehoorzamen moesten aan de wetten, die jonkvrouw Libussa voor de algemeene veiligheid had uitgevaardigd, werd hun misnoegen nog grooter. Zij traden met elkander in een komplot, en verwierven zich een aanhang in 't land. Vele oproermakers sloten zich bij hen aan, die zonden ze 't land door, om de vrouwenregeering verdacht te maken. - ‘O, welk eene schande!’ riepen zij uit, ‘geregeerd te worden door eene vrouw die onze krijgsmanslauweren inzamelt om daarmee hare spinrokken te versieren. Den man komt het toe heer te zijn in 't huis en niet der vrouw; dat is zijn onweersprekelijk recht; dat is het gebruik bij alle volken. Wat is een leger zonder een hertog, die voor 't krijgsvolk uit trekt? Laat ons een vorst kiezen, die over ons heerschen zal en dien wij zullen gehoorzamen.’
Al deze dingen bleven der waakzame Libussa niet verborgen; zij wist ook wel vanwaar de wind kwam en wat zijn razen beteekende; daarom riep zij de voornaamsten des lands bijeen, trad met al den glans en de waardigheid eener vorstin midden onder hen en de rede haars monds vloot als honigzeem van hare lippen.
‘Er is een gerucht in 't land,’ aldus sprak zij hen toe, ‘dat gij een hertog begeert die voor u uit ga in den strijd, en dat gij het u zelf onwaardig acht mij langer te gehoorzamen. Evenwel hebt gij door eene vrije en ongedwongen verkiezing niet een man uit uw midden, maar eene der dochteren des volks met het purper bekleed, opdat zij over u heerschen zou naar de zeden en gewoonten des lands. Die mij nu van eenige dwaling beschuldigen kan, trede vrijmoedig voor en getuige tegen mij. Maar heb ik, naar het voorbeeld van Krokus, mijnen vader, recht en gerechtigheid gehandhaafd, dë oneffenheden weggeruimd en wat krom was recht gemaakt, heb ik uwen oogst beschermd, uwe kudden voor de wolven bewaakt en den ooftboom opgekweekt; heb ik de stijve nekken der overheerschers gebogen, de verdrukten opgeholpen en hun een staf gegeven om daarop te steunen: zoo past het u, uwe keuze te handhaven en mij trouw te zijn en te gehoorzamen Als gij meent dat het den man onwaardig is eene vrouw te gehoorzamen, dan hadt ge dit moeten bedenken eer ge mij koost tot uwe vorstin; is daarin eenige schande, die kome op uw hoofd terug. Maar uw pogen brengt duidelijk aan den dag, dat gij uw eigen voordeel niet begrijpt. De hand der vrouw is zacht en week: maar ruw en gespierd is der mannen arm, drukkend en zwaar als zij daarmede heerschen. En weet gij niet, dat daar waar eene vrouw regeert, de heerschappij in de hand der mannen is? Want zij geeft gehoor aan wijzen raad; maar waar de vrouw van de regeering is uitgesloten, daar heerscht de vrouw; want de deernen, die des konings oogen bevallen, hebben zijn hart in hunne handen. Daarom bedenkt u wel, opdat uwe wankelmoedigheid u niet te laat berouwe.’ De redenaarster zweeg en een diep eerbiedig stilzwijgen heerschte in de zaal: niemand dorst een woord te spreken. Maar Vorst Wladomir en zijne bondgenooten gaven daarom hun voornemen niet op en fluisterden elkander in 't oor: ‘De sluwe woudgems verlaat
niet gaarne de vette weide; maar de hoorn des jagers zal nog helder weerklinken en haar toch voortjagen.’ - Daags daarna stookten zij de ridderschap op, dat deze de vorstin moest noodzaken binnen drie dagen een gemaal te kiezen, en door de keuze haars harten het volk een vorst te schenken die met haar de regeering deelde.
Bij deze onverwachte vordering, die de stem des volks scheen te zijn, kleurde een jonkvrouwelijk schaamrood de wangen der schoone Libussa; haar helder oog zag alle klippen onder water die haar bij deze gelegenheid bedreigden. Ook wanneer zij, naar de zeden der groote wereld, hare neiging onderdrukte ter wille van een huwelijk uit berekening, kon zij hare hand slechts aan één der pretendenten schenken en zij zag wel in dat de andere zich daardoor gekrenkt rekenen en op wraak bedacht zoude zijn. Bovendien was haar de geheime belofte haars harten heilig en onschendbaar; daarom poogde zij de zoo dringende uitnoodiging der standen te ontwijken en eene proef te wagen, om hun het geheele plan uit het hoofd te praten. -
‘Na den dood des adelaars,’ sprak zij, ‘koos het gevogelte de woudduif tot koningin en alle vogels gehoorzaamden haar zacht kirrend geroep. Maar licht en luchtig, zooals de natuur der vogelen is, berouwde hun dit besluit spoedig. De trotsche pauw meende dat het haar beter toekwam te heerschen; de gierige sperwer, gewoon het kleine gevogelte te bijten, hield het voor vernederend de vreedzame duif onderdanig te zijn; zij maakten zich een aanhang en kozen den kortzichtigen nachtuil uit om namens hun verbond eene nieuwe koningskeuze voor te stellen. Het vadsige korhoen, de trage ooievaar, de hersenlooze reiger en alle grootere vogels juichten het voorstel toe, en het koor der kleinere vogels tjilpte en zong uit onverstand hetzelfde liedje.
Daar verhief zich de wouw hoog in de lucht en alle vogels riepen: Wat eene majestueuze vlucht, welk een bliksemvuur in de helfonkelende oogen en welk eene uitdrukking van kracht in den gekromden snavel en de krachtige klauwen! De stoute manhaftige wouw zal onze koning zijn!’
Nauwelijks had de roofachtige vogel den troon beklommen of hij toonde zijne overmacht aan zijne gevederde onderdanen met groote tyrannij; hij trok de groote vogels de vederen uit en verscheurde de kleine.’ -
Hoe vol beteekenis deze rede ook was, maakte zij toch weinig indruk op de naar eene regeeringsverandering beluste gemoederen: en het bleef bij het volksbesluit dat de koningin zich in drie dagen een gemaal moest kiezen. Daarom was vorst Wladomir in zijn hart zeer verblijd; want thans meende hij den schoonen buit te ontvangen, waarnaar hij zoolang te vergeefs had gewenscht! Liefde en eerzucht maakten zijne wenschen des te vuriger en den mond, die tot hiertoe slechts zuchten had voortgebracht, welsprekend. Hij kwam aan het hof en vroeg gehoor. - ‘Geëerbiedigde meesteres uws volks en mijns harten!’ sprak hij tot de hertogin, ‘geen enkel geheim is u verborgen; gij kent de vlammen die mijn boezem verteren, die vlammen zoo heilig en rein als die op het altaar der Goden; gij weet welk een vuur gij in mijn binnenste ontstoken hebt. Thans is het aan u, om naar den wil des volks, het land eenen vorst te schenken. Kunt gij een hart versmaden dat voor u leeft en klopt? Om u waardig te zijn heb ik mijn bloed en leven gewaagd om u op den troon uws vaders te verheffen.’ - Bij het aanhooren dezer woorden, bedekte Libussa haar aangezicht met een sluier, om het schaamrood, dat hare wangen kleurde, te verbergen. Zij wenkte Wladomir met de hand om de kamer te verlaten, zonder den mond open te doen alsof zij wilde overleggen wat zij hem antwoorden zou.
Spoedig daarop meldde ridder Wizisla zich aan en verlangde binnengelaten te worden. ‘Aanminnigste der vorstendochters!’ sprak hij, binnentredende, ‘de schoone duive, de koningin der gevederde luchtbewoners, zal, zooals u bekend is, niet meer eenzaam kirren, maar zich een gade zoeken. De trotsche pauw slaat haar, naar men zegt, zijne bonte vederen in de oogen, en meent haar door zijn glans te verblinden; maar zij is wijs en bescheiden en zal zich niet met den overmoedigen pauw paren. De sperwer, eertijds een roofzuchtige vogel, heeft zijne gansche natuur verloochend, is vroom en eerlijk en zonder valschheid, want hij bemint de schoone duif en tracht haar te believen. Dat hij een krommen snavel en scherpe klauwen heeft moet u niet bevreemden, hij heeft ze noodig tot bescherming van zijne geliefde duive, opdat geen ander haar schade of zich van hare heerschappij meester make; hij is haar trouw en onderdanig en heeft haar 't eerst gehuldigd op den dag hare verheffing. Zeg mij nu, wijze vorstin! of de duive haren sperwer de liefde waardig keurt, waarnaar hij smacht?’
Libussa deed even als te voren, beduidde den ridder evenzoo om heen te gaan, en nadat zij hen eenigen tijd had laten wachten riep zij de beide pretendenten tot zich en sprak: ‘Ik ben u beiden zeer dankbaar, dat gij mij geholpen hebt, den troon van Bohemen na den dood mijns vaders te bestijgen, en ik heb uwen dienstijver, waaraan gij mij herinnert, niet vergeten; ook is 't mij niet verborgen, dat ieder van u mij vurig bemint; want uwe blikken en gebaren waren reeds lang de tolken van uw gevoel. Duidt het mij evenwel niet ten kwade, dat ik mijn hart voor u gesloten gehouden en niet liefde met liefde beantwoord heb. Het was geene miskenning, maar eene poging om met wijsheid een moeilijke keus te doen. Ik woog uwe verdiensten en de evenaar stond juist in 't midden. Daarop besloot ik het aan u zelf over te laten om de kwestie uit te maken en bood u den appel aan, om uit te vorschen, wie van u beiden zich van de ondeelbare gave zou kunnen meester maken. Zeg mij nu zonder verwijl in wiens hand de appel is. Wie van u hem den ander heeft afgewonnen erlangt mijnen troon en mijn hart bovendien.’ De beide edelen zagen elkander verrast aan, verbleekten en verstomden. Eindelijk na eene lange poos verbrak Wladomir het stilzwijgen en sprak: ‘De raadsels der wijzen zijn voor den onverstandige eene noot in een tandenloozen mond; eene parel, door het hoen uit het zand opgeraapt, een licht in de hand des blinden. O, vorstin! vertoorn u niet daarover, dat wij uw geschenk wisten te waardeeren noch te gebruiken. Wij misduidden uwe bedoeling, die wij niet kenden, en meenden dat gij een twistappel onder ons geworpen hadt, die ons met elkander oneenig zou maken; daarom gaf ieder onzer zijn aandeel prijs en wij verlosten ons zelf van de tweedrachtige vrucht, die niet een onzer den ander zou gegund hebben, alleen te bezitten.’
‘Gij hebt uw eigen oordeel geveld,’ antwoordde de jonkvrouw: ‘Als reeds een appel uwe ijverzucht gaande maakte, welk een strijd zoudt ge om een mirtekrans hebben gevoerd die zich om eene kroon slingert?’ - Met dit bescheid liet zij de ridders gaan, die er zich zeer over bedroefden, dat zij den onnoozelen scheidsrechter gehoor gegeven en het pand der min onbedachtzaam zoek gemaakt hadden, het middel waardoor hun de bruid in de armen zou zijn gevoerd. Zij overlegden nu ieder afzonderlijk, hoe zij toch hun voornemen mochten uitvoeren en zich van den Boheemschen troon en zijne schoone bezitster meester konden maken.
(Wordt vervolgd.)