De dochter der elve.
Eene Boheemsche legende.
(Vervolg.)
Bij zonsopgang zat hij frisch en vroolijk weder op en reed naar het keurveld, om uit te vorschen, welken indruk zijne gelijkenis op de gemoederen der kiezers gemaakt had en acht te geven op den gang der zaken, of niet misschien een boosaardige wind zich verheffen zou die het ranke bootje van hopen en wenschen dreigde te doen stranden.
Doch daarvoor was ditmaal geen gevaar; de ernstige senaat had Wladomir's parabel den ganschen nacht door zoo dikwijls overdacht dat zij in geest en hart overgegaan was. Een flinke ridder, die den afloop voorzag en die niet minder dan Wladomir de schoone Libussa aanbad, streefde er naar hem de eer, de jonkvrouw op den Boheemschen troon te zetten, te ontrooven of die ten minste met hem te deelen. Hij trad op, trok het zwaard, riep met luider stemme jonkvrouw Libussa tot hertogin van Bohemen uit en noodigde iedereen, die met hem die keuze deelde, uit, om even als hij het zwaard te trekken.
Toen blonken honderden zwaarden op het veld; een luid vreugdegeschrei kondigde de keuze der nieuwe vorstin aan en overal weergalmde de roep: ‘Libussa zij onze hertogin!’ Men zond een gezantschap af, met Wladomir en den zwaardtrekker aan het hoofd, om de jonkvrouw hare verheffing aan te kondigen. Met het bescheiden blosje, dat der vrouwelijke schoonheid de hoogste uitdrukking van lieftalligheid verleent, nam zij de regeering in handen en de uitdrukking van haar wonderzoet gelaat maakte haar iedereen onderdanig. Het volk huldigde haar met groot vreugdejuich en ofschoon de beide zusters haar benijdden en hunne geheime kunsten aanwendden om zich te wreken, door alle handelingen en daden hunner zuster te veroordeelen en te laken en de rust der regeering daardoor te ondermijnen, wist Libussa deze niet zeer zusterlijke pogingen te verijdelen en hunne vijandige aanslagen te vernietigen, tot zij het moede werden hunne krachten verder aan haar te verspillen.
De zuchtende Wladomir wachtte intusschen met nameloos verlangen op de uitkomst zijner bemoeiingen. Hij waagde het meer dan eens, zijne toekomst uit de schoone oogen zijner gebiedster te lezen; maar Libussa bewaarde een diep stilzwijgen en zijne geliefde eene mondelingsche verklaring te ontlokken, zonder voorafgaande onderhandelingen met de oogen, is altijd eene gewaagde onderneming
Het eenige gunstige teeken, dat hem nog moed gaf, was de onverwelkbre roos, die na verloop van een jaar nog altijd even frisch bloeide, als op den avond, toen hij haar uit de hand der schoone Libussa ontving. Eene bloem uit de hand van een meisje, een ruiker, een stukje lint of eene haarlok is zeker altijd meer waard dan een uitgevallen tand; maar al deze schoone dingen zijn slechts dubbelzinnige teekens zoo ze niet door eene bepaalde verklaring worden vergezeld. Wladomir speelde alzoo in stilte de rol van een zuchtenden herder aan het hof zijner schoone herderinne en wachtte wat tijd en omstandigheden hem zouden aanbrengen.
De onrustige ridder Wizisla speelde zijn rol vrij wat levendiger en stelde zich bij elke gelegenheid op den voorgrond om bemerkt te worden.
Op den dag der huldiging was hij de eerste leenman die de nieuwe vorstin den eed van trouw zwoer; hij volgde haar verder als de maan de aarde, om door ongevraagd dienstbetoon zijne aangekleefdheid aan haar persoon te betuigen en bij openlijke feestelijkheden deed hij haar zijn zwaard in de oogen blinken, om de verdiensten daarvan in een goed aandenken te houden.
Maar Libussa scheen, volgens den gewonen loop der dingen, de bevorderaars van haar geluk spoedig vergeten te hebben; want als eene obelisk eenmaal rechtop staat, slaat men geen acht meer op de werktuigen die haar in de hoogte geholpen hebben: zoo ten minste verklaarden de beide pretendenten zich de koelheid der jonkvrouw. Intusschen dwaalden zij beiden in hunne meening; de edele troonbekleedster was noch ongevoelig noch ondankbaar; maar haar hart was geen vrij eigendom meer, waarmee zij naar believen kon handelen. De liefde had reeds sinds lang in 't voordeel van den slanken boogschutter gesproken.
De eerste indruk, dien deze op haar hart had gemaakt, werkte nog zoo krachtig dat geen tweede hem verdringen kon.
Het was dus niet te verwonderen, dat Jonkvrouw Libussa de beden der schoone ridders wederstond, die haar hart zochten te veroveren. Rang en geboorte hadden evenwel zulk eene breede klove tusschen haar en den geliefde haars harten gevestigd, dat eene nadere vereeniging niet te wachten was. Ofschoon men in die overoude tijden de menschen evenmin rangschikte naar stamboom en wapenkwartieren als de vlinders naar voelhorens en vleugeldeksels, of de bloemen naar kelk, meeldraden of stamper, wist men toch wel, dat met den hoogen olm slechts de kostelijke wijnstok zich paart en niet de gemeene klimop die langs den tuinmuur slingert. Dat alles en nog veel meer overwoog de verstandige jonkvrouw; daarom gaf zij der hartstocht geen gehoor, hoe luid deze ook voor den begunstigden jongeling pleitte. Zij deed, als eene Vestaalsche maagd, de onherroepelijke gelofte om haar leven lang jonkvrouw te blijven, en niet een aanzoek te beantwoorden, noch met de oogen noch met den mond.
Dien toestand moede, verlieten beide ridders het hof en begaven zich naar hun eigen gebied, dat hun door Krokus was geschonken. Beiden brachten zooveel wrevel met zich in hun land dat vorst Wladomir met al zijn vazalen en naburen in onmin kwam. Ridder Wizisla daarentegen werd een jager, vervolgde reeën en vossen over de heggen en akkers zijner onderdanen, en reed, om een haas natejagen, met zijn gevolg tien mudden koren te pletteren. Daarover ontstond groot gemor en geklaag in het land; maar niemand was er die het onrecht kon stuiten; want wie recht gaarne met een, die machtiger is dan hij? Zoo kwamen de verdrukkingen des volks ook der vorstin niet ter oore. Toch bleef haar, de alziende, geen enkel onrecht verborgen en daar haar gemoed zich tegen zulk eene geweldenarij aankantte, bedroefde zij zich zeer over het ruw geweld der groote heeren. Zij raadpleegde met zich zelve, hoe zij dit onheil het best zou afweeren en hare wijsheid besloot, naar het voorbeeld der wijze goden, de overtreders niet op heeter daad te straffen, daar de rechtmatige straf hen toch vroeger of later treffen moest
De jonge vorstin riep hare ridderschap op een landdag te zamen en liet openlijk verkondigen: ‘Hij, die eenige klacht had in te brengen, moest zonder aarzeling daar verschijnen en kreeg vrijgeleide van haar.’ Toen kwamen van alle oorden des lands de verdrukten tot haar en allen die bescherming zochten. Libussa zat op den troon als de Godin Themis met zwaard en weegschaal en sprak recht zonder aanzien des persoons; want de kronkelwegen der verdrukkers brachten haar niet van 't spoor en iedereen verwonderde zich over de wijsheid, waarmee zij uit verwarring orde schiep, en over het onvermoeid geduld waarmede zij van elk kluwen den draad wist op te sporen, door te steken en af te winden.
Toen het gedrang der partijen om haren rechterstoel meer en meer verminderd was en de zittingen op het punt stonden opgeheven te worden, vroegen nog, op den laatsten dag, een rijke grondeigenaar, nabuur van Wladomir, en de afgevaardigden van Wizisla's onderdanen gehoor om hunne bezwaren voor te dragen.
Zij werden voorgelaten en de grondeigenaar begon aldus: ‘Een vlijtige planter bewerkte een stukje grond aan den oever van een breed water, welks zilverstroom met zacht geruisch nederdaalde in 't bekoorlijke dal; want hij dacht: de stroom zal mij aan deze zijde beschutten, opdat het vraatzuchtige wild mijne gewassen niet vertere en dan zal hij de wortels mijner vruchtboomen drenken opdat zij spoedig opwassen en rijke vruchten voortbrengen. Maar toen de vrucht van zijnen arbeid rijpte, verhief zich de bedrieglijke vloed, zijne stille wateren begonnen te bruischen, overstroomden den oever, verzwolgen het eene stuk van den vruchtbaren akker voor en het andere na en groeven zich in 't midden van 't bouwland een meer, tot groot verdriet van den armen planter die zijn eigendom aan de willekeur van den onmeedoogenden nabuur zag prijs gegeven en zich zelf ter nauwernood redden kon. Machtige dochter van den wijzen Krokus! De arme planter smeekt u, den overmoedigen stroom te gebieden, dat hij zijne golven niet meer werpe over den akker van den arbeidzamen landman en hem de vrucht van zijn zweet ontroove, maar rustig daarheen vliete binnen de grenzen van zijn eigen gebied.’
Gedurende deze rede fronste zich het voorhoofd der schoone Libussa: mannelijke ernst straalde haar uit de oogen; en alles om haar heen was geheel gehoor om hare rechtspraak te vernemen, die aldus luidde: ‘Uwe zaak is eenvoudig en klaar; geen geweld zal uw goed recht benadeelen. Een vaste dam zal den onstuimigen vloed paal en perk stellen; dien zal hij niet overschrijden en van zijne visschen zal hij u zevenvoudig vergoeden wat hij u ontstal.’
Daarop wenkte zij den oudste van het gezantschap om te spreken. Hij neeg het hoofd ter aarde en begon: ‘Wijze dochter van den roemvollen Krokus! zeg ons, wien behooren de vruchten des velds? Den zaaier, die het zaad in de aarde verbergt, opdat het ontkieme en vrucht drage, of den stormwind die het verwoest en vernielt?’ - Zij antwoordde: ‘Den zaaier.’ ‘Gebied dan den stormwind,’ sprak hij verder, ‘dat hij niet onzen akker tot schouwplaats van zijne verwoesting kieze, het zaad vertrede en onze ooftboomen geesele.’ - ‘Dat geschiede aldus,’ antwoordde de hertogin: ‘ik wil den stormwind aan banden leggen en uit uwe velden verbannen; hij zal met de wolken kampen die uit 't Noorden komen aandrijven en ze verstrooien opdat ze uwe gewassen niet met hagel en zwaar weder bedreigen.’
Vorst Wladomir en ridder Wizisla waren beiden bij het rechtsgeding tegenwoordig. Toen zij de tegen hen ingebrachte klachten en het strenge vonnis der hertogin hoorden, verbleekten zij en zagen met kwalijk verbeten woede stijf voor zich heen; zij durfden 't niet laten blijken, hoezeer het hun griefde, door de rechtspraak van eene vrouw veroordeeld te zijn. Want ofschoon de klagers zeer bescheiden hunne aanklacht in een allegorisch gewaad hadden gehuld en de vrouwelijke rechter dezen sluier zelf geëerbiedigd had, was het weefsel toch zoo doorzichtig, dat ieder die oogen had, wel zien kon, wat daarachter stond. Daar zij nu bij het volk niet durfden in beroep gaan op het vonnis der hertogin, daar dit haar oordeel met gejuich had ontvangen, onderwierpen zij zich daaraan, schoon met tegenzin. Wladomir schonk zijn nabuur, den grondeigenaar, zevenvoudige vergoeding voor de hem berokkende schade en Nimrod Wizisla moest op zijn ridderwoord zweren, niet meer de korenvelden zijner onderdanen te kiezen tot zijn jachtgebied. Tevens wees hun Libussa eene meer roemrijke bezigheid, om hunne krachten te oefenen, en hun goeden naam die thans als een geborsten vat