De kabeltram te San Francisco.
Behalve den paardentram, den stoomtram en den electrischen tram, die ook in ons vaderland meer en meer in gebruik komen, (al maken de aandeelhouders niet altijd goede zaken), heeft men in den laatsten tijd eene nieuw traminrichting uitgevonden, die thans te San Francisco reeds gewichtige diensten aan het straatverkeer bewijst. Het is de kabeltram, die door paardenkracht, stoom noch electriciteit, maar door een kabel zonder eind in beweging wordt gebracht.
Die kabel bevindt zich in eene onderaardsche buis, welke onder de trambaan tusschen de beide sporen loopt, zooals uit fig. 2 onzer afbeelding, die eene overlangsche doorsnede van de geheele traminrichting voorstelt, te zien is. Aan het eene einde der baan is eene stoommachine opgesteld, door welke de kabel in beweging gebracht wordt, en daar nu die kabel door middel eener stalen stang aan den eersten waggon van den trein bevestigd is, trekt hij den geheelen tram voort. Het spreekt vanzelf dat de buis, waardoor de kabel loopt, over hare geheele lengte van eene spleet voorzien is, waarlangs de stang, door den kabel meegetrokken, zich kan voortbewegen. Hoe die stang met den kabel verbonden is, wordt door de dwarsdoorsnede, welke fig. 1 te zien geeft, duidelijk gemaakt.
fig. 1.
fig. 2.
de kabeltram te san francisco.
De kabel bestaat uit ineengevlochten staaldraden en is 23 millimeter dik, terwijl de lengte met die der trambaan overeenkomt en een tegenwicht van 33 centenaars hem steeds op de vereischte spanning houdt. Hij loopt op rollen van 28 centimeter doorsnede, die op afstanden van 12 meter in de buis zijn aangebracht. Waar die buis bochten maakt, is zij daarenboven van kleinere rolletjes voorzien, die den kabel in de behoorlijke richting houden.
Zoo zijn bijvoorbeeld op die punten waar de buis, wegens eene helling van het terrein omhoog loopt, aan den bovenwand rolletjes aangebracht, die beletten moeten dat de kabel zelf langs dien bovenwand schuurt.
Wordt de stoommachine, die als motor dienst doet en een ketel van 5 meter lengte heeft, in beweging gesteld, dan beweegt zich de kabel met eene snelheid van 8 tot 12 kilometer in het uur, van het aanvangsstation, langs de eene zijde der baan voorwaarts om langs de andere zijde terug te keeren. Hierbij heeft men gezorgd dat bij hellingen het gewicht der afdalende wagens dienst doet om de opstijgende wagens te helpen omhoogtrekken.
Om den kabel elk oogenblik te kunnen nazien heeft men gezorgd dat hij hier en daar geheel ontbloot kan worden. En om zooveel mogelijk het indringen van vuilnis in de buis te voorkomen is ook de spleet, die 22 millimeter breed is, in plaats van midden op, ter zijde aangebracht. Daardoor wordt tevens verkregen dat de verbindingsstang niet met de verschillende rollen en rolletjes in de buis in botsing kan komen.
De verbinding tusschen de stang en den kabel kan op een gegeven oogenblik door den conducteur afgebroken worden, zoodat de kabel losgelaten wordt en de tram stilstaat. Daarenboven is iedere wagen van een remtoestel voorzien, bestaande uit een blok, dat onmiddellijk vóór de raderen geschoven wordt. Bij een oploopend gedeelte der baan bedient men zich verder van eene klem, die in den bodem grijpt, om het terugglijden der raderen te beletten. Overigens is er als reserve en in geval van nood steeds eene tweede stoommachine voorhanden.
Ofschoon de kabeltram aanvankelijk slechts gebruikt werd op banen, die door hare buitengewone helling voor een paardentram te groote moeielijkheden opleverden en waar men om de een of andere reden van den stoom geen gebruik wilde maken, zoo bewijst toch de ondervinding, te San Francisco opgedaan, dat de kabeltram in alle gevallen met voordeel den paardentram vervangen kan. Men is daar dan ook nog altijd met den aanleg van nieuwe kabelbanen bezig, zoodat het vooruitzicht bestaat dat deze weldra de paardentrams geheel zullen verdrongen hebben.
Eene kabelbaan van 3,2 kilometer lengte met eene helling van 75 meter en met eene spoorwijdte van anderhalven meter wordt te San Francisco, met inbegrip van het rollend materieel, op 210 00c dollars gerekend; maar men mag aannemen dat in steden, waar het materieel en de arbeidskrachten goedkooper zijn en de bodem minder moei lijkheden oplevert, de kosten van aanleg veel minder zullen bedragen.
Eene kabelbaan spaart natuurlijk de paarden uit, verslijt het plaveisel niet en is ook niet aan zoo herhaalde storingen door ijs of sneeuw onderhevig, wijl door middel van de stoommachine de buizen kunnen verwarmd worden en door middel van den kabel ook sneeuwploegen of baanvegers veel gemakkelijker langs de baan kunnen voortbewogen worden dan zulks door menschenhanden of paardenkracht geschieden kan. Het schijnt dus dat de kabeltram voor het meer en meer toenemend verkeer in onze groote steden alleszins aanbevelenswaardig is.