De dochter der elve.
Eene Boheemsche legende.
(Vervolg.)
Na eenige jaren wasten de teedere meisjes op tot schoone jonkvrouwen, als rozen die uit de knop te voorschijn treden en de roem harer schoonheid verbreidde zich over 't gansche land. De edelste jongelingen uit het volk drongen zich om haar heen en hadden allerlei zaken aan vader Krokus te vragen; maar in den grond was het met al die voorwendsels slechts op de schoone dochters gemunt, wien zij bij die gelegenheid knipoogjes gaven zooals jonge gezellen plegen te doen, die zoo gaarne bij den vader een praatje maken als zij de dochters zoeken.
De drie zusters leefden in goede eendracht en ongeveinsdheid met elkander. De gave der voorspelling was haar in dezelfde mate geschonken en hare woorden waren orakelspreuken zonder dat zij het zelf wisten. Maar spoedig werd hare ijdelheid door vleierij gaande gemaakt.
Nauwelijks was de ijdelheid het jonkvrouwelijk hart binnengeslopen of de hoovaardij, hare lieve getrouwe, stond aan de deur met heel haar gevolg: de eigenliefde, de eigenlof, de eigenbaat, de eigenzin, alle slopen er binnen. De oudere zusters beijverden zich de jongere hare kunsten voor te doen en benijdden haar in het geheim hare meerdere schoonheid. Want ofschoon ze allen zeer schoon waren, was toch Libussa de schoonste onder haar. Bela legde zich voornamelijk toe op de kruidkunde; zij kende al de verborgene krachten der planten en wist er alle giften en tegengiften uit te bereiden. Als haar distilleerketel dampte, lokte zij de geesten uit de onmetelijke ruimte aan gene zijde der maan tot zich om met hunne fijne organen den welriekenden geur in te ademen, of zij bereidde een doodenden pestwalm.
Therba wist allerlei tooverspreuken te verzinnen waarmee zij de elementen kon beheerschen; storm en wervelwind, hagel en regen, donder en bliksem en aardbeving kon doen ontstaan. Zij bediende zich van deze kunsten om het volk te verschrikken en als eene Godin gevreesd en geëerd te worden en wist de weersgesteldheid inderdaad beter naar de wenschen en den eigenzin der menschen te regelen dan de wijze Natuur.
Twee broeders leefden met elkander in twist daar zij in hunne verlangens niet overeenstemden. De een was een akkerman en wenschte voortdurend regen om zijn zaad te doen opwassen. De andere was een pottebakker en verlangde altijd zonneschijn om zijne aarden vaten te drogen. Daar nu de Hemel hen niet kon bevredigen, gingen zij op zekeren dag met rijke geschenken naar de woning van Krokus en gaven hun verlangen aan Therba te kennen. De Elvedochter lachte over het morren der broeders tegen de weldadige huishouding der Natuur en bevredigde beider verlangen; zij liet regen vallen op het zaad van den landman en bij den pottebakker daarnaast liet zij de zon schijnen. Door deze tooverijen verwierven zich de beide zusters groote roem en rijkdom; want zij verleenden hare hulp niet zonder loon en gewin, bouwden van hare schatten kasteelen en landhuizen, legden heerlijke lusttuinen aan, werden de verkwistingen nimmer moede en fopten en bedrogen de mannen, die naar hare liefde dongen.
Libussa had niet den trotschen, ijdelen zin harer zusters. Ofschoon zij dezelfde talenten bezat, om in de geheimen der natuur door te dringen en zich van hare verborgen krachten te bedienen, zij had genoeg aan dit aandeel in de moederlijke nalatenschap en zocht er niet mee te woekeren. Hare ijdelheid strekte zich niet verder uit dan tot het bewustzijn harer schoonheid; zij haakte niet naar rijkdommen en wilde noch geëerd noch gevreesd zijn, zooals hare zusters. Als deze op hare landgoederen waren en den tijd doorbrachten met feesten en gastmalen en de kern der Boheemsche ridderschap aan haren triomfwagen ketenden, bleef zij alleen in de vaderlijke woning, bestuurde het huishouden, gaf den raadvragenden bescheid, verleende den armen en verdrukten haren bijstand en deed dat alles uit goeden wil en zonder belooning. Haar gemoedsaard was zacht en bescheiden en haar wandel deugdzaam en vroom, zooals het eene edele jonkvrouw betaamt. Zij verheugde zich wel in 't geheim over den indruk, dien hare schoonheid op 't hart der mannen maakte, en nam de zuchten der smachtende aanbidders als eene billijke tol aan hare schoonheid verschuldigd, maar niet éen durfde haar van liefde spreken of naar hare hand dingen. Maar Amor, de schalk, speelt zijn spel het liefst met de preutschen en slingert dikwijls zijne brandende fakkel op een nederig stroodak als hij een hoog paleis in vlammen meent te zetten.
Diep in het woud had zich een oude ridder gevestigd, die met de Ezechen in 't land gekomen was. Hij had de woestenij vruchtbaar gemaakt en een landgoed aangelegd, waar hij het overige zijner dagen in stilte meende door te brengen en zich van de opbrengst zijner bouwerij dacht te onderhouden.
Een geweldige nabuur maakte zich van zijn eigendom meester en verdreef den ridder, die door een gastvrijen landman in diens woning opgenomen en verpleegd werd. De ongelukkige grijsaard had een zoon, die nog de eenige troost en steun zijns ouderdoms was, een wakkeren jongeling, maar die niet meer bezat dan een jachtspies en eene geoefende vuist om daarmee voor het onderhoud des ouden mans te zorgen. De roof van den schelmachtigen Nabal maakte zijn toorn gaande; hij wapende zich om geweld