ook den zamenhang der gebeurtenis konden begrijpen; toen nam hij zijn hoed van de tafel, sloop naar buiten, en verliet het huis alsof hij een misdaad had begaan, en geenzins als iemand, die eene geheele familie gelukkig had gemaakt door zijne moedige daad, eene familie, die juist in het bezit van dit lieve kind hare hoogste vreugde vond en ongetwijfeld, door het op zulk eene nootlotlige wijze te verliezen, ondenkbaar ongelukkig zou geworden zijn.
Toen Leifeldt tegen den avond weder in de kamer kwam om don Gaspar, daar hij hem niet vroeger had willen storen, te wekken, ten einde hem nu aan zijne nieuwe vrienden voor te stellen, vond hij tot zijn verbazing den vogel gevlogen en het nest koud..
Ofschoon hij deze vreemde wijze van handelen niet begreep, verontschuldigde hij toch den vriend en beloofde, hem den volgenden morgen mede te brengen, als hij van zijne lichte ongesteldheid geheel zou bekomen zijn.
‘Maar waarom was hij niet, al was het maar voor een oogenblik, bij hem boven gekomen? De oude dame zelfs vroeg naar hem en wenschte hem te leeren kennen. Zij was gansch hersteld, hield den knaap op haren schoot, en weende en lachte als zij aan het vreeselijk gevaar dacht, hetwelk hij zoo wonderbaar was ontkomen. Misschien zou het hem gehinderd hebben, zich in zijne door den val gescheurde kleederen en met een verbonden hoofd aan hen te vertoonen. Doch had hij daar gelijk in? Hadden zij niet juist het recht hem zoodanig te zien, en was dit niet de bescheidenheid te verre drijven?
Leifeldt, die door deze goede menschen geheel als huisgenoot behandeld werd, beloofde, hem den volgenden morgen mede te zullen brengen, opdat hij boete konde doen en nam toen afscheid om naar den vriend, die wel naar huis gegaan zou zijn, te zien, en te onderzoeken of deze ook misschien zijne hulp nog dezen avond behoefde. Maar hoe onaangenaam werd hij verrast, toen hij, in zijn hotel terugkomende, den vriend tegen alle verwachting niet vond. Niemand had hem gezien, niemand wist iets van hem, en te vergeefs doorliep Leifeldt tot laat in den nacht alle straten, waar men hem misschien zou kunnen gezien hebben, om van de wachten hier of daar iets te vernemen, dat hem eenigszins op het spoor zou kunnen brengen; hij was niet te vinden, en de volgende morgen, ja zelfs de volgende avond bracht den zoo raadselachtig verdwenene niet terug. Wat ter wereld kon hem bewogen hebben, heden, en dat op zulk een vreemde wijze heen te gaan? Zou hem ook, door de inspanning der laatste uren overmand, ergens een ongeluk zijn overkomen?
De familie Newland, dus hieten de dames, aan wie de beide vrienden den vorigen dag zulk een wezenlijken dienst hadden bewezen, maakten zich zeer ongerust over het verdwijnen van eenen man, wien zij zoo gaarne hunne dankbaarheid betuigd hadden; en de heer Newland, een grijsaard van in de zeventig jaar, liet het zich niet ontraden, zelf naar de policie te gaan, ten einde de nauwkeurigste navorschingen omtrent den vreemdeling in het werk te doen stellen. Alle dergelijke pogingen bleven echter vruchteloos, en eene geheele week was reeds voorbijgegaan, zonder dat men eenig spoor van don Gaspar had gevonden.
Leifeldt was intusschen een trouw bezoeker der familie Newland geworden, en door deze aangemoedigd, dacht hij er ernstig over, zich in Valparaiso voor goed met der woon te vestigen. Hij was een uitstekend kinderdokter, en zijn goed geluk voerde hem reeds in de eerste dagen twee zeer moeielijke en gevaarlijke gevallen toe. Hij besteedde, natuurlijk, al zijne krachten en al zijn tijd aan deze kleine patiënten, die reeds door den Spaanschen dokter waren verlaten. Hij was zoo gelukkig, hen in het leven te behouden en begon daardoor, onder den naam van ‘de Duitsche dokter’ spoedig grooten opgang te maken.
Tegen het laatst der week werd ook de kleine Bill ziek, anders zulk een sterk en krachtig kind, en ondanks alle voorzorgen, ontaardde deze eerst lichte onpasselijkheid schielijk in eene zoo kwaadaardige koorts, dat men voor het ergste begon te vreezen.
Leifeldt verliet nu het huis in het geheel niet meer: des morgens bezocht hij de weinige zieken, die zich bij zijn kort verblijf aldaar aan hem hadden toevertrouwd, en waakte dan zelf des nachts aan het ziekbed van den armen kleinen knaap, die in ijlende koortsen lag en dikwijls de handjes naar hem uitstak, alsof hij hem om hulp smeekte. Jenny hield hem hier onafgebroken gezelschap, zelfs waakten zij halve nachten met eene oude dienstmaagd gemeenschappelijk bij het bed des lievelings, en o! welk een gelukkige tijd was dat voor den dokter, voor wien de uren als minuten omvlogen, en die hier, door de gemeenschappelijke verpleging van het lieve kleine wezen, meer gelegenheid had, het goede hart en het fijn gevoel der jonkvrouw te doorgronden, dan jaren lange kennismaking op de gewone wijze hem zouden gegeven hebben.
Bill was het zoontje van haren broeder, een officier der Chileesche marine; de moeder van den knaap, eene jonge Chileesche, was kort na zijne geboorte gestorven, ten gevolge waarvan de verzorging van het kind aan het jonge meisje werd opgedragen, die het opvoedde en met de grootste teederheid door hem bemind werd. De vader van den kleinen knaap was ver op zee, en bij de liefde voor het kind voegde zich de angstige gedachte, dat zij het niet, zoo als vroeger, bij het terugkeeren des broeders, hem te gemoet zou kunnen voeren en in dit zalige oogenblik de rijkste belooning zou vinden voor hare opofferende liefde.
In de eerste dagen scheen zij waarlijk geheel wanhopig door die gedachte. Toen echter de krisis gelukkig doorgestaan, en de kleine haar na verloop van eenige weken als het ware op nieuw geschonken was, kende hare vreugde geene grenzen, en Leifeldt las in de trouwe, blauwe oogen, die van dankbare blijdschap glinsterden, de zoetste hoop voor zijn eigen volgend leven.
Wat vroolijke, luchtige plannen vormt het arme menschenkind in die gelukkige dagen! Hoe snel rijzen de luchtkasteelen voor hem op; hoe vriendelijk kaatsen die velden den blijden glans terug, waarmede hij ze naar 's harten lust heeft opgesierd. Waar zijn die donkere wolken, die nog voor weinige maanden zijn geheel leven dreigden te omhullen, waar het giftige zwadder van zorg en leed, dat zich op de bloesems zijner jeugd wilde hechten om hare kiemen te verstikken? Een enkele zonnestraal heeft ze niet verdreven, want het eerstvolgende oogenblik kan hen donkerder, vernielender te voorschijn roepen, maar met haren lichten gouden glans overtogen; en terwijl het sterflijk oog, dat in de eeuwigheid wil doordringen, en niet eens in staat is, door dezen dunnen schemerglans heen te zien, vol verrukking en zalig aan dit bonte kleurenspel hangt, en aan die gloeiende tinten leven geeft, door ze aan zijne eigene droombeelden te hechten, verstoort ééne windvlaag dikwijls het geheele bedriegelijke gebouw, en het hart zou wel met zijne kasteelen willen ineen storten en sterven, zoo pijnlijk is het hem dan!
Tien dagen na het uitbreken der ziekte was het gevaar voor het kind geheel geweken, ja, het behoefde nog slechts eenige verpleging, om het anders gezonde lichaam geheel te herstellen. Het waken bij den kleinen zieke werd nu overbodig. Intusschen was Leifeldt niettemin elken avond ten huize der oude lieden, die stil en eenvoudig met hunne dochter en het kleinkind van een pensioen schenen te leven. Hij zat dan tegenover de jonkvrouw, die met haren arbeid bezig was en even als een kind vroolijk met hen snapte en schertste, doch tevens getrouw haren post aan de theetafel waarnam. Elken avond vloog hem als het ware voorbij, en dikwijls moest hij zichzelven afvragen, of het geluk, dat thans zijne geheele ziel vervulde, niet een droom ware, of dat de werkelijkheid hem het leven reeds hier tot een hemel maakte. O, hoe lieftallig zag zij er uit, bij dit stille, bedrijvige huiselijk leven, en zijn gemoed werd vol, wanneer hij maar een oogenblik aan de mogelijkheid dacht van dit beminnelijk wezen eens de zijne te mogen noemen!
Jenny daarentegen bleef zichzelve gelijk tegenover den jongen man! van het eerste oogenblik af, dat hij zich het lot harer moeder had aangetrokken, was zij zoo ongedwongen vriendelijk jegens hem geweest, als of zij hem reeds jaren had gekend, en hem nu hier in den vreemde toevallig weder ontmoet had. Na de ziekte van het kind echter, waarbij de vreemdeling zich als een hartelijk vriend had gedragen, was zij veel guller jegens hem geworden; als hij kwam, ging zij hem tot aan de deur te gemoet, reikte hem de hand, en keuvelde en lachte, verheugde zich over zijne toenemende goede uitzichten in de stad, die haar hoop deden voeden, dat hij in Valparaiso blijven en hen niet schielijk ontnomen zou worden. In een woord, hij was werkelijk de huisvriend van het gezin.