bekomen. Haar boezem ontving warmte en leven, hare bruine oogen schoten vuur en zij scheen met de gestalte eener jonge deerne ook de gevoelens van een bloeiend meisje in zich op te nemen. Weinige maanden na de eerste kennismaking was Krokus in het bezit van al het geluk, dat hem door het derde rietje gewaarborgd was, en had geen berouw de vrijheid zijns harten door den valstrik der Liefde in banden gelegd te zien.
De Elve schonk haren gemaal drie dochters, en de vader noemde de eerstgeborene Bela, de tweede Therba en de jongste Libussa.
Allen geleken hunne moeder in schoonheid, en alhoewel zij niet uit dezelfde teedere stof waren gevormd als zij, was toch hun lichaam veel fijner bewerktuigd dan dat van hunnen vader; daarbij waren zij vrij van alle kwalen der kindsheid; en toen zij grooter werden, openbaarden zich ook bij hen de talenten hunner moeder, om de verborgene dingen te ontraadselen en de toekomst te voorspellen.
Ook Krokus kreeg van tijd tot tijd veel ervaring in deze kunst. Als de wolf de kudde in 't woud had verstrooid en de herders hunne verloren schapen en ossen opzochten; als de houthakkers eene bijl of een dissel vermisten, haalden zij raad bij Krokus, die hun aanwees, waar het verlorene te vinden was. Als een booze landman in den nacht iets had ontvreemd uit den stal, of in de woning van zijn buurman was ingebroken, hem beroofd of den huisheer doodgeslagen had en niemand den misdadiger kon aanwijzen, vraagde men den wijzen Krokus. Deze riep de burgers op een veld en beval ze allen een kring te sluiten; dan trad hij in hun midden en wist immer den misdadiger aan te wijzen. Daardoor breidde zijn roem zich uit over geheel Bohemen en die iets in den zin had raadpleegde den wijzen man over de gevolgen.
Daardoor werd de toeloop van volk dagelijks grooter bij hem; het was of de drievoet des Delphischen orakels naar Bohemen was verlegd en ofschoon Krokus zonder belooning den raadvragende bescheid gaf en den kranke genas, bracht toch de schat zijner bovenaaardsche wijsheid hem goeden intrest op en groot gewin, want het volk drong zich rond hem met geschenken. Hij bracht het eerst het geheim aan het licht om uit het Elbezand goud te wasschen en ontving de tienden van alle goudvisschers.
Daardoor vermeerderde zijn vermogen; hij bouwde schoone sloten en paleizen, had groote kudden, bezat vruchtbare landerijen, velden en wouden en kwam ongemerkt in 't bezit van al die rijkdommen, die de vrijgevige Elve hem in het tweede rietstuk geschonken had.
Op een schoonen zomeravond, toen Krokus met zijne volgelingen van eene vergadering terugkeerde, waar hij, daartoe uitgenoodigd, eenen twist had beslecht over de grenzen van twee gemeenten, bemerkte hij zijne gemalin aan denzelfden oever, waar hij haar het eerst had gezien. Zij wenkte hem met de hand; daarom liet hij zijne dienaars gaan en begaf zich tot haar om haar te omarmen. Zij ontving hem als gewoonlijk met teederheid; maar haar hart was treurig en beangst; uit hare oogen vielen tranen, zoo fijn en vluchtig, dat zij onder 't vallen door de lucht werden ingezogen zonder de aarde te bereiken. Krokus was ontroerd op dit gezicht; hij had de oogen zijner gemalin nooit anders gezien dan in den glans van jeugdige vroolijkheid. - ‘Wat is u overkomen, geliefde mijns harten?’ sprak hij: ‘een bang voorgevoel benauwt mij de ziel. Zeg mij, wat beduiden dezen tranen?’ - De Elve zuchtte, leunde haar hoofd weemoedig op zijn schouder en sprak: ‘Dierbare gemaal, in uwe afwezigheid heb ik in 't boek der toekomst gelezen, dat een ongelukkig lot mijn levensboom bedreigt; ik moet mij voor eeuwig van u scheiden. Volg mij in het slot, opdat ik mijne kinderen zegene, want van heden af zult gij mij niet meer zien.’ - ‘O, geliefde,’ antwoordde Krokus, ‘laat deze treurige gedachten varen; wat voor een ongeluk kan uwen boom bedreigen? Staat hij niet stam- en wortelvast? Zie zijne stevige takken, hoe ze met bladeren en vruchten beladen, zich uitbreiden en hoe zijn top zich bijna tot de wolken verheft! Zoolang deze arm mij ten dienst staat, zal hij u voor iedereen beschutten, die zijn stam dreigt te kwetsen.’ ‘Onmachtige bescherming,’ antwoordde zij, ‘die een menschenarm verleenen kan. De mier kan slechts den mier verdedigen, de mug slechts de mug en al het aardgewormte kan slechts het aardgewormte afweren. Wat vermag de machtigste onder u tegen de werkingen der Natuur of de
onveranderlijke raadsbesluiten van het noodlot? Aardsche koningen kunnen kleine aardhoogten opwerpen, die gij vestingen en sloten noemt; maar het kleinste windje bespot uwe macht, waait waarheen het wil en stoort zich niet aan uw gebod. Gij hebt vroeger dezen eikeboom tegen het geweld der menschen beschut; kunt gij ook den stormwind weren als hij opkomt om zijne takken te ontbladeren? Of wanneer een worm aan zijn merg knaagt, kunt ge dien er uittrekken en vertreden?’
Onder deze gesprekken kwam het lieve paar in 't slot. De slanke jonkvrouwen huppelden, zooals zij bij 't avondbezoek hunner moeder gewoon waren, haar vol vreugde tegen, gaven rekenschap van hun dagwerk en toonden haar naai- en borduurwerk als bewijzen van hunnen vlijt; doch voor ditmaal was het uurtje van huiselijk genot zonder vreugde. Zij bemerkten spoedig de sporen van diepe smart op het aangezicht des vaders en zagen met deelnemenden kommer de tranen der moeder, zonder naar de oorzaak daarvan te durven vragen. De moeder gaf haar vele wijze vermaningen; maar hare rede geleek eenen zwanenzang; het was alsof zij de wereld ging verlaten. Nog een poosje verwijlde zij bij hare geliefden, tot de morgenster aan den hemel glansde; daarop omarmde zij man en kinderen met weemoedige teederheid, begaf zich bij het aanbreken van den dag door het verborgen deurtje volgens gewoonte weder naar haren boom en liet hare geliefden in bange verwachtingen achter.
Bij den opgang der zon was het doodstil in de natuur; maar zware duistere wolken verborgen spoedig weer haar stralenkrans. Het werd een drukkende dag. Van verre rolde de donder door het woud, en een honderdvoudige echo weerkaatste het gerommel in de dalen. Omtrent den middag schoot een bliksemstraal in den eik, en spleet met onweerstaanbare kracht zoodanig stam en takken in een enkel oogenblik, dat de splinters rondom vlogen. Toen men dit aan vader Krokus mededeelde, verscheurde hij zijn kleed en ging naar buiten om met zijne dochters den levensboom zijner gemalin te beweenen en de splinters daarvan als kostelijke relikwieën op te zamelen en te bewaren. De Elve werd sedert dien dag niet meer gezien.
(Wordt vervolgd.)