| |
| |
| |
| |
[Nummer 16]
een zwitsersch meisje, naar benjamin vautier.
| |
| |
| |
Onze gravures
Een Zwitsersch meisje.
Het kleurige keursje met fluweelen schouderbanden, het fijne, hagelblanke bovenhemd met wijde halve mouwen, het sierlijke kanten hoofdsieraad zijn voldoende kenteekenen om in het poezelige en droomerige meisje onzer eerste gravure eene bewoonster van het Alpenland te herkennen. In Zwitserland toch wordt de nationale kleederdracht nog sterk in eer gehouden ten platten lande en zelfs in de kleine steden, want ook onze lieve mijmeraarster ziet er volstrekt geene boerin uit. Hare lustelooze houding en haar mollig, fijnbesneden gezichtje, door een waas van droefgeestigheid overtogen, wederspreken die veronderstelling. Waaraan droomt zij, het kind der dichterlijke berglanden? O, welke maagd wordt niet dikwijls op den stroom van vervlottende gedachten meegevoerd bij het naderen des keerpunts van haren levensweg, dat haar tot geluk of onheil, armoede of rijkdom, tot eene eervolle of beklagenswaardige loopbaan leiden moet? Wie onzer heeft niet gedroomd in den vollen bloeitijd van levensgenot en hartstochten, onbestemde verlangens en zelfvergoding, als het bruisende bloed gezicht en geest benevelt en het omliggende landschap ook zonder zonneglans voor ons in rozige en gulden tinten hult, of bij de mildste stralen der dagvorstin door sombere nevels verduistert? Gelukkig hij of zij, die dezen tijd van aanvechting en worsteling met onbesmet gemoed heeft doorgestreden, gesteund door den heelenden troost van den godsdienst en de opbeurende liefde eener moeder. Zij verdiepe zich dus voort, de schoone Zwitsersche, in hare zwaarmoedige gepeinzen, die in het lichtbewogen maagdelijk gemoed soms voor een enkel woord verzwinden! Maar welk ook het onderwerp harer droomerij of kwelling moge wezen, zij richte daarbij van tijd tot tijd eenen blik ten hooge en zorge dien nooit neder te moeten slaan voor de oogen, die zooveel dagen en nachten met bezorgdheid, liefde en hoop over hare wieg gewaakt hebben.
| |
Een corrector uit vroeger dagen.
Bij het beschouwen dezer gravure denkt men onwillekeurig aan het Antwerpsche Plantyn-Museum en aan den geleerden Kiliaan. Het inwendige van het vertrek toch, met zijne ouderwetsche bemeubeling en behangsels, herinnert ons aan het erfgoed, dat de nazaten van den beroemden drukker drie eeuwen lang met nooitvolprezen familietrots ongeschonden in eere gehouden hebben, en op wiens bezit de stad Antwerpen thans terecht fier mag zijn als op een kunstjuweel, dat nergens zijne weerga heeft. De deftige, oude geleerde, die zich vol inspanning aan zijnen moeitevollen arbeid wijdt, brengt ons den befaamden taalkundige Cornelius van Kiel voor den geest, die als corrector een der grootste sieraden was der vermaarde Antwerpsche drukkerij. Het ambt van corrector vergde vroeger niet alleen veel meer nauwlettendheid, maar tevens uitgebreidere en diepere kennissen dan tegenwoordig. Immers boekdrukkers zooals een Plantijn waren wezenlijke kunstenaars in hun vak en stelden hunnen grootsten roem in het afleveren van boekwerken, die zoowel onder opzicht van stijl en spelling als onder dit van keurige printing onberispelijk mochten genoemd worden. Men verhaalt van den Franschen uitgever Robert Etienne dat hij zijne drukproeven aan de poorten der collegiën openbaar ten toon stelde en aan de studenten eene milde belooning uitloofde voor iedere feil, die zij daarin ontdekken zouden. Ja, het is zelfs nog zoovele jaren niet geleden, dat Didot's grootste eerzucht was op het titelblad eener uitgave van Virgilius' werken te kunnen zetten: ‘Sine menda.’ (Zonder feilen.) De oude corrector op onze gravure, zoo verdiept in zijne taak om een weggelaten of misplaatsten komma, eene verkeerde letter of woordwending op te sporen, dat hij niet eens afgeleid wordt door de in- en uitvliegende duiven, die zijne werkkamer verlevendigen, zou voorzeker vreemd opkijken, indien hij voor eenige oogenblikken in onze
eeuw van stoom en elektriciteit kon wederkeeren. Het is immers het tegenwoordige geslacht meer te doen om snel en veel werk af te leveren, dan om keurigen en degelijken arbeid voort te brengen. Vroeger was de uitgave van een boek eene wezenlijke gebeurtenis; in den huidigen tijd zou een gansch leven niet volstaan om de druksels te lezen, die op eene maand het licht zien en het zou eene Tantalusstraf zijn, die alle van taal- en stijlfouten te moeten zuiveren. Het algemeen bekende woordenboek van Kilianus heeft ongetwijfeld zeer veel tijd gevergd aan den schrijver, den drukker en den corrector; maar.... het wordt tot op dezen dag als eene zeldzaamheid geroemd en gezocht, en met vrucht geraadpleegd. Nu schrijft men een boek op eenige weken, drukt het op eenige dagen, leest het op eenige uren en.... vergeet het soms op eenige minuten.
| |
Ach, ware ik ook een vogeltje!
Het is koud, zoo vinnig koud, dat de uitgehongerde vogelen hunne aangeborene menschenschuwheid overwinnen om uit de handen der geduchte meesters van de schepping het voedsel te komen afbedelen, dat vorst en sneeuw voor hen ongenaakbaar maken. In dichte vlucht komen de gevederde diertjes toegesneld om gretig de kruimels op te pikken, die het rijke knaapje op de aanmaning zijner moeder voor hen uit het venster strooit. Gansch het welhebbende gezin is geheel aandacht voor dit liefdewerk en ziet niet eens de hoogergeschapene hulpbehoevenden, die bibberend voor hen heenstappen. Deze prachtige gravure is als eene scherpe kritiek der moderne liefdadigheid, die slechts uitgeoefend wordt wanneer er vermaak, lof en eer aan verbonden is. De heer in den prachtigen pelsjas is misschien de voorzitter van een nieuwerwetsche Cercle de Charité, die zijne beschermelingen met trommel en fluit ter vertooning voor de ijdele nieuwsgierigheid door de stad heenvoert, om te laten bewonderen hoe goed men ze met het geld van anderen voeden en kleeden kan, en daarvoor den lof van de kortzichtige, maar teerhartige menigte in te oogsten. De lieve dame in den bonten mantel is wellicht eene der inrichtsters dier wereldsche feesten, echte Kermissen der IJdelheid, waar de galanterie en de coquetterie het hoofddoel, de liefdadigheid de bijzaak is. Och, het is zoo aangenaam de naastenliefde te beoefenen te midden van het vermaak en de toejuichende menigte en ten koste van anderen. Neen, lieve mevrouw, indien het u wezenlijk gemeend is in de harten uwer kinderen de ware christene liefde tot de behoeftigen - zij wezen dan ook dieren of menschen - op te wekken, herinner u dan de woorden van den Meester: ‘Dat de linkerhand nooit wete wat de rechterhand geeft.’ Als gij het edele gevoelen der liefdadigheid in de teedere kinderzielen teelen wilt, doe het dan nooit op théatrale
wijze, ten aanzien van elkeen, maar in stille verborgenheid. Als het u met dat vogelenvoederen niet blootelijk te doen is om slechts eenige oogenblikken genot te meer aan uwe aanvallige kleinen te bezorgen, maar om hun de plichten der rijken en machtigen tegenover de armen en zwakken in te planten, doe dan uwe kinderen hunne blikken eenige schreden verder richten, naar de arme moeder met het verkleumde kindje aan den boezem en het gesprokkelde hout in den schoot, naar den kleinen, hongerigen knaap, die zucht bij het aanschouwen van uwe uitspanning: ‘Ach, ware ik ook een vogeltje!’ Roep dan die schamele behoeftigen in uwe warme eetzaal en vul hunnen ledigen korf met den overvloedigen overschot van uwen keurigen disch, richt eenige bemoedigende troostwoorden tot de ongelukkige vrouw en doe uw zoontje het warme, blanke handje leggen in de roode, verweerde hand van den armen knaap, en uw dochtertje eenen kus drukken op de ijskoude wang van het kleine meisje. Zoo zult gij uw kroost het begrip van echte christene naastenliefde in het gemoed zaaien en zegeningen op hunne jeugdige hoofdjes doen nederdalen.
| |
De conjugateur.
Ieder herinnert zich uit zijne schooljaren de bange uren, bij het van buiten leeren van de vervoeging der Fransche werkwoorden doorworsteld. Wat al cahiers hebben wij niet volgeschreven, wat al werkwoorden niet met al hun wijzen, tijden en personen, in bevestigenden, ontkennenden, vragenden en vragend-ontkennenden vorm moeten aframmelen, eer wij ons de verschillende uitgangen en afleidingen voorgoed in het geheugen gepompt hadden! In den laatsten tijd hebben de schrijvers van Fransche grammaires het de jeugd op dit stuk wat gemakkelijker trachten te maken, door in hun werk zekere tabellen of paradigmen in te lasschen, waardoor zooveel mogelijk een overzicht van de vier vervoegingen gegeven wordt. Nog praktischer echter heeft het de heer Hoeber, onderwijzer aan eene meisjesschool te Meissen, aangelegd. Terwijl de tabellen in de leerboeken onbeweeglijk vaststaan en dus altijd nog maar een onvolkomen beeld van de tallooze vormveranderingen der grondwoorden geven, heeft hij beweegbare paradigmen weten samen te stellen, waardoor die veranderingen den leerling zoo aanschouwelijk mogelijk voorgesteld worden.
Zijn toestel, conjugateur genoemd, bestaat uit een kastje in den vorm van een lessenaar. Opent men het deurtje rechts, dan heeft men een tiental loketjes, welker inhoud door eene opgave tegen den binnenkant van het deurtje aangegeven wordt. Die loketjes bevatten plankjes in den trant der letterblokjes onzer oude letterkast, waarop al de verschillende voornaamwoorden, uitgangen enz. zijn aangebracht. Met behulp dier staafjes nu kan men de geheele vervoeging van een werkwoord den leerling zoo duidelijk mogelijk maken, wijl hij de verschillende vormen voor zijn oog uit elkaar ziet ontstaan, zoodat ze hem van zelf in het geheugen geprent zullen worden.
| |
Wandelstok en regenscherm te gelijk.
Reeds vroeger zijn er paraplu's in den handel gebracht, waarvan men den stok ook afzonderlijk als wandelstok gebruiken kon; daartoe behoefde men hem maar uit den regenscherm los te maken. Thans is echter door W. Hartz, paraplufabrikant te Altona, een zoogenaamden stokregenscherm uitgevonden, die zoodanig ingericht is, dat men den stok en den paraplu gelijktijdig gebruiken kan. Voor menschen alzoo, die wegens het een of ander gebrek, altijd op een stok moeten steunen, is dus deze uitvinding hoogst praktisch.
Zooals uit de afbeelding (fig. 1) blijkt, kan de eigenlijke wandelstok in den stok des paraplus gestoken worden, waarna hij daarin bevestigd wordt door eene schroef, die onder de knop is aangebracht. In dezen vorm kan de regenscherm als zoodanig dienst doen en is volstrekt niet zwaarder dan een gewone paraplu. Wil men nu van stok en paraplu te gelijk gebruik maken, dan behoeft men de knop maar een paar malen om te draaien ten einde den wandelstok van den paraplu te scheiden en men heeft dan behalve een stevigen regen- of zonnescherm ook nog een sierlijken stok (fig. 3 en 4).
Verder bestaat er gelegenheid om den stok, nadat die van de knop ontdaan is, op den stok des paraplu's vast te schroeven, zoodat men een zoogenaamden schilderzonnescherm verkrijgt, dien men in den grond kan planten. Wanneer men zich dus op de wandeling ergens op een zonnig plekje verlangt neer te zetten, heeft men aanstonds eenen scherm bij de hand, dien men niet vast behoeft te houden, maar eenvoudig naast zich in den grond steekt. Ook bij een toertje in open rijtuig, kan zulk een scherm als beschutting tegen zon of regen dienst doen, zonder dat men hem in de hand moet houden.
|
|