al nader en nader op zij van het schip, waar de kapitein met eene harpoen gereed stond om naar hem te werpen, en hem daardoor, kon het zijn, meester te worden.
Don Gaspar was buiten zich zelven van vreugde, hij sprong en hij jubelde, hij klauterde het bezaanwant op en neer, en trok slechts nu en dan mede aan het touw, dat alle manschappen stevig vasthielden, om te voelen of de visch er nog wel goed aan zat. Eindelijk trokken zij hem gelukkig onder het bereik van de harpoen; de kapitein, een oud groenlandsvaarder, slingerde het wapen met kracht en met eene vaste hand, en de scherpe weerhaken drongen zelfs door de hoornachtige huid van het monster, diep in het vleesch van den hals weg. Eenige minuten lang zag men niets dan schuim, zoo zweepte het ondier de baren, en de staart stak menigmaal als de kop van eene reusachtige slang in de hoogte, en sloeg daarna met ontzettende kracht in de kokende watermassa terug. Doch het ijzer bleef er in zitten, en alleen door de groote krachtinspanning van het tot de dolste woede getergde en door pijn gemartelde dier, werd de wonde al wijder en wijder. Toen het water wat stiller werd, meende de oude stuurman, dat men het dier toch nog zou verliezen: want als het nog eenmaal begon, zou het zich kunnen lostrekken, indien hij geenen strik om den hals kreeg.
De kok wierp nu, rond het touw van de harpoen eenen strik en liet dezen op den kop van den haai vallen, om dien daar om heen te trekken. De gevangene visch begon echter op nieuw te slaan, en ofschoon de strik reeds over de kieuwen hing, vreesde men, dat deze er toch waarschijnlijk weer afglijden zou, als men er maar even aan trok.
Don Gaspar sidderde al dien tijd van inwendige woede over zijn gansch lichaam; hij schreeuwde en lachte, toen de visch rustig lag, en de kok den strik al dichter bij den staart haalde; hij raasde en tierde vreeselijk, toen het ondier dreigde zich te zullen losscheuren; hij gaf allerlei aanwijzingen; doch hoeveel eerbied de kok ook voor de passagiers had, riep hij eindelijk verdrietig uit: ‘De duivel hale dat gezwets, klim gij naar beneden, en schuif er zelf het touw over, dan zal dat satansche beest hier spoedig op het dek liggen. Daar, daar begint het weer! ja, nu is de geschiedenis uit, ditmaal werkt het zich vrij.’
Don Gaspar was op den rand van de borstwering gesprongen, en zag sprakeloos, met fonkelende blikken in de diepte.
‘Pas op, mijnheer!’ riep hem de stuurman toe, ‘als gij van daar afvalt, komt gij op eene heete plaats.’
De Spanjaard hoorde hem niet.
‘Laat het touw met den haak schieten, mannen! riep de kapitein, verduiveld, gij trekt al te sterk; het beest scheurt. Daar hebt ge het al! de haak is er uitgetrokken. Hola! wat is dat? Don Gaspar, in 's hemels naam!
Zijn uitroep verstierf in een kreet van ontzetting, dien de geheele bemanning slaakte, want eer Leifeldt, die aan den anderen kant van het schip stond, en evenzoo met onverdeelde aandacht de vreeselijke krachtinspanning van den gevangen en tot de uiterste woede gemartelden visch had nagegaan, dit kon verhinderen, greep de jonge Spanjaard, terwijl hij zijn hoed op het dek wierp, het touw, waaraan de harpoen bevestigd was, en gleed naar beneden in de nu weder opbruisende en kokende zee, waar zich het doodelijk getroffen monster, dat nu nog alleen aan de harpoen vastzat, rondwentelde.
kathedraal te amiens.
‘Houd u aan het touw vast; om Godswil niet dieper! hij slaat u een been aan stukken; buig het touw onder om den elleboog!’ Dat riepen, of liever dat schreeuwden allen hem uit éénen mond toe. Leifeld, die den overmoedige daarbij onwillekeurig en door den schrik verbijsterd, bij zijnen naam noemde, bezwoer hem bij alles, wat heilig was, terug te keeren. Gaspar hoorde echter, in de verschrikkelijke opgewondenheid van het oogenblik, niet meer wat om hem heen gebeurde, of hij was niet genegen de waarschuwende stem op te volgen; want zonder zelfs af te wachten, dat zich het zeemonster, hetwelk nu dicht onder hem was, wat tot rust zou gekomen zijn, gleed hij al dieper, en verdween eensklaps in het opkokende schuim.
‘Laat den boot neer!’ riep de kapitein op een krachtigen doch bedaarden toon, zoo dat dit boven het geraas uit werd gehoord, ‘naar voren, volk! naar voren, zoo spoedig gij kunt den boot uit. Halt, kok! gij blijft hier, zoo, maak een anderen strik van het getouw daar; misschien kunnen we hem weer hier halen, als de haai hem maar niet meeneemt,’ en met een half hoorbaren vloek over de dolle dwaasheid van zulk een waagstuk, boog hij zich weer over de verschansing, om den afloop daarvan mede aan te zien.
Don Gaspar was het gevaar echter niet zoo geheel onbedacht tegen gesprongen. Zoo uitgelaten hij zich op het dek had gehouden, zoo rustig en voorzichtig was hij hier beneden, en terwijl hij een oogenblik vasten grond op den visch zelve zocht, hield hij het touw van de harpoen stevig omklemd, zoodat hij bij den kop van het beest bleef, en op die wijze de geweldige slagen van den staart ontweek. Niettegenstaande zijne voeten op den gladden hals uitgleden, scheen hij maar èén doel te beoogen, namelijk dat, van den strik vast te zetten. Zonder vrees voor de gevolgen, liet hij zich geheel op den haai neder, greep het touw, en, zijne hand onder den kop van het woedende beest doorstekende, had hij den strik reeds gevat, toen op eens de harpoen losschoot, en deze, van boven vastgehouden, omhoog slingerde.
Het scheepsvolk stond verstijfd van schrik, en wist niet of het aantrekken dan wel loslaten moest: nu toch was het ondier nog in hunne macht, schoot dit echter door den strik heen, dan was de overmoedige passagier reddeloos aan hem prijsgegeven.
De haai zelve maakte een eind aan dit pijnlijk oogenblik; vooruit schietende voelde zij zich door het touw gekneld, dat hem om de kieuwen sloot, en terwijl don Gaspar, door deze vlugge beweging het evenwicht verliezende, hem met de beide armen omklemde, schoot hij terug, wentelde zich een paar maal om zich zelven heen, en was vrij.
De Spanjaard zou nu verloren geweest zijn, want het woedende dier, dat nog altijd die drukking gevoelde, schoot vooruit, zoodat de dolle jager, de tegen hem aandruischende watermassa niet kunnende tegenhouden, moest loslaten. In den beginne was het als wilde het dier zich wreken over het aangedaan geweld; want nauwelijks van het gewicht bevrijd, wendde het zich snel tegen zijn voormaligen ruiter, zonder dezen echter in 't minste te ontstellen, of hem zijne tegenwoordigheid van geest te doen verliezen. Met oogmerk om nu 't monster te ontwijken, zag hij nog even daarnaar om; doch bemerkte nauwelijks dat het op hem afkwam, of ook hij maakte front tegenover den baaf, om het eenige wat hem overbleef, dreigende op zijne tegenpartij los te gaan, te beproeven, en haar daardoor misschien te verschrikken. Tot zijn geluk echter mocht het niet tot zulk een inderdaad wanhopigen strijd komen, want de haai zelf verloor zijne krachten. De harpoen had hem doodelijk getroffen, en plotseling, toen allen aan boord nog in pijnlijken angst en spanning den eersten aanval van het dier op zijne prooi afwachtten, wendde de haai zijdelings af, en begon, zonder van plaats te veranderen, eenige minuten achtereen in een kring te draaien.
Te gelijk was eindelijk ook de boot neergelaten en schoot hij pijlsnel voorwaarts, door vier riemen voortgestuwd. Don Gaspar ontweek hem echter in plaats van op hem toe te zwemmen en het vreeselijke gevaar, waarin hij zich tot nu toe had bevonden, te ontgaan, en zwom naar de plaats, waar de haai bloedroode kringen in den helderen stroom beschreef. Twee loodsvischjes, die zich tot nu toe, niettegenstaande den heeten strijd, moedig in de nabijheid van hunnen vroegeren beschermer hadden opgehouden, schoten toe en eensklaps weder terug, om een gevaar te ontwijken, of ook gelijk sommigen beweren, om den haai een gemakkelijk te overweldigen prooi aan te wijzen; maar deze gevoelde niet langer wat om zich heen gebeurde; dieper en dieper zonk hij, al ronddraaiende, naar beneden; de golfslag werd al minder, en toen don Gaspar, door den boot ingehaald, een oogenblik op de plaats vertoefde en naar omlaag zag, bemerkte hij nog juist hoe de witte buik van den dooden visch naar boven gekeerd lag, en langzaam in de blauwe diepte verzonk.
(Wordt voortgezet.)