De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe stamabdij Premonstreit
| |
[pagina 110]
| |
de verschillende slagboomen, welke ter wegversparring gevallen waren, te verwijderen, zij zouden gewis niet geaarzeld hebben het klooster, dat voor hen zoo rijk was aan heilige herinneringen en geheel eenige waarde had, terug te verkrijgen. Doch er glom geene hoop om hun hoogloffelijk streven bekroond te zien. De bezwaren lagen niet in de gevraagde som, vermits men deze grootendeels, zoo niet geheel en al, had kunnen vereffenen met den verkoop van het bosch, waarmede de huizing van den achterkant omzoomd was. In weerwil dan der pogingen, in weerwil van hunne bereidvaardigheid tot velerlei opofferingen, gelukte het aan de zonen van den H. Norbertus niet hun vurigen wensch vervuld te zien, en zich in het huis van hun heiligen Stichter te Premonstreit te vestigen. Voornoemd bosch is thans het eigendom van eenen partikuliere. Het Departement kwam door aankoop in het bezit van het aloude erf der Norbertijnen, voor eene som, die alleen om de prachtige arduinsteenen van dit huis diende verdubbeld te worden. Het gebouw was thans bestemd ter verpleging van krankzinnigen. Aanvankelijk werden alleen de ongelukkige lijders uit het Departement Aisne opgenomen, maar later vonden zinneloozen van beider geslacht uit alle departementen van Frankrijk daar eenen toevlucht, en zoo bleef de bestemming der abdij tot op den huidigen dag. Den toestand der aloude bezitting kan men opmaken uit het verslag van ettelijke Norbertijnen, die voor eenige jaren uit België naar Premonstreit, als ter bedevaart, vertrokken. Wij vatten het hier in enkele woorden samen. Met diepe ontroering bezochten zij de heilige plaatsen hunner voorvaderen. Weinige uren slechts ten Westen van Laon, zagen zij in de diepte eener liefelijke vallei, de uitgestrekte bouwvallen van een overoud klooster. Hoe dichter zij de plek naderden, des te sterker werden zij aangegrepen door de gedachte, dat hun H. Stichter eenmaal denzelfden weg, dien zij betraden, bewandeld had. Eene talrijke schaar van witgekleede kloosterlingen, zijne volgelingen, scheen hun voor den geest te zweven, en met sprakelooze aandoening verhieven zij hun hart tot God. Maar welke gewaarwordingen rezen bij hen op, toen zij de puinhoopen der aloude kapel bereikten, en zich herinnerden, dat die kapel voor zoovele eeuwen den H. Norbertus binnen hare muren had ontvangen, dat de heilige aartsbisschop en ordestichter daar geknield, daar zoo vurig gebeden had! Slechts weinige schreden bezijden die vervallen St. Jan's kapel zagen zij een armoedig huis: dit was eenmaal de woning van den H. Stichter, daar zonderde hij zich af om met God te verkeeren, wanneer zijn apostolisch ambt en andere bezigheden hem eenige oogenblikken vrij lieten; dit later herbouwde huis wordt thans door een werkman bewoond. Een weinig verder ziet men eene fontein opborrelen: het water van die fontein staat door wonderdadige genezingen in hoog aanzien en is heinde en verre bekend; nog heet deze plaats de St. Norbertus' fontein. Beklimt men den top van den berg, waar deze bron te halverwege opwelt, dan ontrolt zich voor het gezicht een der schoonste natuurtafereelen, waarvan het oog zich verzadigen kan. De blikken hangen om zoo te zeggen, aan de vroegere abdij, doch thans merkelijk veranderde huizing van Premonstreit, wier nevenbouwen gedeeltelijk in puinhoopen herschapen zijn. Het eenigste, wat thans nog van voornoemde St. Jan's kapel bestaat, is een gedeelte van het linker koor; verder niets dan bouwvallen van muren, grachten en eenige overblijfselen, wier vroegere bestemming onbekend is. Het kunstig bewerkte ijzeren staketsel, langs den hoofdbouw heenloopend, is nog door geen ander vervangen; ook de eeuwenoude eikenlaan, vóór den ingang der abdij, is meestendeels door de hedendaagsche sloopzucht omvergehaald en ten gelde gemaakt; jonge olmen hebben die plaats gedeeltelijk ingenomen. De volgende bijzonderheden hebben wij ontleend aan de prachtige abdijplaat, die de Generaal J.B. L'Ecuy (overleden te Parijs, 22 April 1834) liet graveeren tot troost zijner verspreide Broeders. Nabij het klooster stroomt nog overvloedig het water, waarmede eenmaal de molen in beweging gebracht en de vijvers ruimschoots voorzien werden; een dezer vijvers bestaat nog. Wat thans tot verpleging der krankzinnigen wordt gebruikt, is het klooster, geheel uit hardsteen opgetrokken, dat omstreeks 1746 in den stijl van Lodewijk XV herbouwd is: men kan het eerder bij een prachtig paleis dan bij eene abdij vergelijken. Drie poorten, vroeger vier, geven toegang tot de nog overblijvende en wijd uitgestrekte gebouwen. Bij het binnentreden van de voornaamste poort, treft men eerst een vierkant plein aan, dat Cour d'bonneur genoemd wordt, en aan de overzijde des kloosters de St. Norbertus poort, welke nog bestaat; tusschen deze en de abdij verheft zich in 1884 eene groote pachterij met de toebehoorende gebouwen. Aan den linkerkant van den hoofdvleugel bevond zich vroeger het verblijf of de prelatuur van den Generaal der OrdeGa naar voetnoot(1); thans worden daar de krankzinnige mannen, die hun onderhoud kunnen betalen, verpleegd. Deze vleugel is een waar paleis, in drie verdiepingen opgetrokken, met vroeger in 't geheel zeven-en-twintig en in 1884 nog 13 groote vensters in elke verdieping en een aanzienlijk getal vertrekken en zalen. Ook ziet men hier een rijk-versierden trap, een meesterstuk van bouwkunst, met het jaartal 1746 en het wapenschild van een Overste. Aan den rechterkant van voornoemd plein verheft zich een gebouw, dat met den linkervleugel overeenstemt, doch minder ruimte bevat. Deze rechterzijde werd vroeger bewoond door den Provisor der Orde, en diende tevens tot gastverblijf voor de talrijke abten, die naar het Algemeene Kapittel van Premonstreit kwamen; thans worden in dit gedeeltelijk Romaansch en gedeeltelijk Renaissance gebouw de krankzinnige vrouwen verpleegd, die in haar eigen onderhoud, kunnen voorzien; hier telt men in den vooren bezijdengevel achttien vensters, dit is in elke verdieping zes. Rechts van dezen bouw draait eene poort op zware hengsels. Midden tusschen deze twee rijzige vleugels verheft zich het hoofdgebouw of de eigenlijke abdij; doch haar prachtige kerktoren is na 1834 omvergehaald. De abdij bestond uit twee verdiepingen, elke met twee-en-twintig vensters, en een heerlijk rondgebouw met drie vensters, dus te zanten vijftig vensters. Dit rondgebouw wordt thans beneden voor parochiekerk en boven voor lijnwaadzaal gebruikt; dit gebouw is in Romaansch-Renaissance stijl; doch de kapel van den H. Norbertus, ter grootte eener kleine dorpskerk, is in oud Romaansch. In deze kapel vindt men een portret van den H. Norbertus op een houten paneel, waarvan ons onlangs uit Frankrijk eene photographie bezorgd is. Eene rijke juffer heeft dit portret uit Straatsburg medegebracht en heeft het door hare erfgenamen te Premonstreit laten plaatsen. Er rust ook nog eene reliquie van den H. Norbertus, door een Franschen Norbertijn uit Rome bezorgd; ziedaar wat men in onze dagen te Premonstreit van Maagdenburg's Kerkvoogd nog aantreft. De kamers en de toren van dit hoofdgebouw, waarin men nog de kapiteelen der oude kerk ziet, worden door den bestuurder (deze heeft eene jaarwedde van 10.000 fr.) en de bedienden bewoond. Hier vond men op de bovenste verdieping in lange rijen de kamers der religieuzen met de belendende galerijen, en op de onderste verdieping verschillende zalen, doch deze laatste is thans in breede gangen herschapen en tot slaapvertrekken der verpleegden ingericht, terwijl het departement vóór eenige jaren de bovenste verdieping van dit gebouw weggenomen heeft, omdat de herstellingskosten op 60.000 franken geraamd waren. Alleen de voorgevel bij de intrede heeft de twee verdiepingen tot hiertoe bewaard; hier is thans de toegang tot de parochiekerk, en vroeger tot de spreekzalen en de kapittelplaats; deze plaatsen dienen nu voor de kerk. Waar vroeger de oude kerk stond, ziet men thans den tuin van den bestuurder met eenige kleine gebouwen voor de woedende krankzinnigen, die van de anderen moeten afgescheiden worden. Het oude klooster was in gothiek van de XIIIe eeuw; een kapiteel en eene gravure eener poort zijn bewaard gebleven door de teekenpen van eenen priester. Het torentje boven den hoofdbouw der abdij is nog aanwezig. De groote oude muur omsingelt nog de gebouwen en den uitgestrekten tuin, die door een toereikend water voortdurend besproeid wordt. Van afstand tot afstand aanschouwt men op voornoemden ringmuur de sporen van toren en andere versterkingen waarmee hij vroeger geflankeerd was. Laat het oog van de hoogte dezer aloude gebouwen zijne blikken naar de omliggende plaatsen heenwerpen, het geniet een heerlijk panorama. Premonstreit is thans eene parochie, en het kerkhof, waar de H. Norbertijnes Ricovers (Ricuera) begraven is, dient nu voor de parochianen. Wat het stoffelijke betreft, bezit Premonstreit een post- en telegraafdienst en ligt ongeveer drie kilometers van den ijzeren weg. Zoo is de tegenwoordige toestand van een erf, dat achtereenvolgens door meer dan zestig Generaals der Orde van Premonstreit bewoond en bestuurd was, en waaruit talrijke Norbertijnen vertrokken zijn, die op zoovele plaatsen niet alleen in Europa, maar ook in andere werelddeelen huizen der Orde gesticht hebben. Thans worden er meer dan 800 ongelukkigen verpleegd, in wie het licht der rede uitgedoofd is. Ten slotte, al is het moederhuis nog niet aan zijne oorspronkelijke bestemming hergeven, sedert jaren bloeien verscheidene abdijen der Norbertijnen in België, Nederland, Oostenrijk, enz. Op den 2en October 1883 is de Prelaat der Norbertijner abdij te Strahow, nabij Praag in Bohemen, Sigismundus Antonius Stary, tot Generaal der geheele Premonstratensen-Orde gekozen.
Th. J. Welvaarts, Abdij van Postel. |
|