Wetenswaardigheden.
De aardappel.
Het is nu omstreeks drie eeuwen geleden, dat de aardappel voor de tweede maal in Europa werd ingevoerd door Sir Walter Raleigh, of juister, door den kapitein van een zijner schepen, Thomas Herriott. Reeds vroeger was dit gewas door de Spanjaarden naar hun vaderland overgebracht, en is waarschijnlijk van daar uit bekend geworden in Italië. Sedert dien tijd heeft de aardappel zich in den loop der jaren over de gansche wereld verspreid, en bekleedt nu, èn als voedingsmiddel, èn om zijne verschillende andere nuttige eigenschappen, eene aanzienlijke plaats.
Hoewel de Engelsche schepen aardappelen medebrachten van Virginia, was deze plant daar echter niet inheemsch, en zijne kweeking toen ter tijde niet eens bekend in het Noorden van Mexiko; hoe hij nu van daar kon worden aangevoerd, schijnt eenigszins duister, doch de Candolle geeft in zijn bekend werk over den oorsprong der kultuurgewassen eene aannemelijke verklaring van dit feit. Volgens hem zoude Virginia aardappelen uit Zuid-Amerika ontvangen hebben door Spaansche schepen, en daar de Engelschen ten dien tijde op vijandigen voet stonden met de Spanjaarden, is het zeer wel mogelijk dat Raleigh zich van een schip had meester gemaakt, dat zulk eene lading bevatte, en dus den aardappel kon medebrengen uit een land, waar hij niet thuis behoorde.
Uit de getuigenissen der eerste reizigers, als Acosta, die Peru, en Pierre Ciesa, die Quito doorreisde, is op voldoende wijze gebleken, dat tijdens de ontdekking van Amerika de aardappel gekweekt werd, oogschijnlijk volgens oud gebruik, in de gematigde streken van Chili tot aan Nieuw-Grenada. Deze plant was echter niet bekend bij de inboorlingen der gematigde streken van oostelijk Zuid-Amerika, of het moet solanum Commersoniï geweest zijn, een gewas dat ook knollen voortbrengt en in het wild groeiend gevonden wordt bij Monte Video aan de Rio de la Plata en in Zuid-Brazilië. De ware aardappel, Solanum tuberosem wordt heden wel in Brazilië verbouwd, maar is er nog van jeugdigen datum en wordt er Engelsche bataat genoemd. Ofschoon men met volkomene zekerheid weet dat Solanum tuberosum afkomstig is uit Zuid-Amerika, doen zich toch eenige moeielijkheden voor bij het bepalen van de juiste streek van dit uitgestrekte deel der aarde, waar dit gewas oorspronkelijk wild groeit.
Tal van bewijzen, geleverd door zeer geloofwaardige natuuronderzoekers, toonen echter duidelijk aan dat men het vaderland van den waren aardappel moet zoeken in Chili, waar hij in het wild groeit, onder den vorm zooals men hem nog heden in de kultuur vindt.
Darwin vond op zijne reis aan boord van het schip the Beagle, eene menigte aardappelen in den archipel van Chonos (zuidelijk van Chili), waar zij bijzonder welig groeiden op het zand der zeekust en ziehier wat hij er van zegt: ‘De wilde aardappel groeit op deze eilanden in grooten overvloed op den zandigen, schelpachtigen bodem bij het zeestrand. De hoogste plant was vier voet hoog. De knollen waren over het algemeen klein, maar ik vond er een, die langwerpig van gedaante was en twee duim in doorsnede; zij geleken in alle opzichten op den Engelschen aardappel en hadden denzelfden reuk; maar bij het koken krompen zij in en werden waterig en flauw, doch hadden volstrekt geen bitteren smaak. Zij zijn buiten twijfel inheemsch hier; zij groeien, volgens M. Row, tot 50° Z.B. en worden door de wilde Indianen uit die streken Aquinas genoemd. Het is opmerkelijk dat dezelfde plant bevonden wordt op de woeste, onvruchtbare gebergten van centraal Chili, waar meer dan zes maanden achtereen geen droppel regen valt, en in de vochtige wouden van deze zuidelijke eilanden.’
Tegenwoordig wordt de aardappel over de geheele wereld gekweekt, van Hammerfest in Lapland, de noordelijkste stad der aarde, tot in Nieuw-Zeeland; in het tropische Z. Amerika zoowel als in het Zwitsersche Alpenland: hij overschrijdt zelfs de grenzen van de kultuur der granen, zoodat men zelfs eene verscheidenheid op IJsland kan kweeken. Hieruit blijkt wel hoeveel waarde men aan dit voedingsmiddel hecht; het heeft evenwel lang geduurd eer een zeker wantrouwen, dat men tegen dezen knol koesterde, in zooverre geweken was, dat het volk er zich van bediende. Nog heden zijn enkele menschen zeer gekant tegen deszelfs gebruik als voedsel, en als een der heftigste tegenstander van den aardappel kon men den dichter Bilderdijk noemen.
Zooals boven reeds gezegd is, ontving Italië denkelijk den aardappel uit Spanje en verspreidde hij zich verder van daar over Duitschland. Dit zou men ten minste uit den naam moeten opmaken. De aardappelen, door de Duitschers Kartoffeln, Doffeln of Kartüffeln geheeten, worden nog tot 1775 in de akten van de Preussische Domänenkammer Tartuffeln genoemd. Deze naam komt waarschijnlijk van het Italiaansche woord Tartuffii, dat even als deszelfs verkleiningswoord Tartuffoli, truffels beteekent, op welk de aardappelen veel lijken wat hun uiterlijk voorkomen betreft. In 1590 beschreef de Bazelsche professor, Casper Bauhin, het eerst den aardappel als Solanum tuberosum esculentum, terwijl hij er ook eene ruwe afbeelding van gaf; doch in 1601 werd hij nauwkeurig afgebeeld door den beroemden plantkundige Clusius, in zijn werk Zeldzame gewassen; ook werd hij in het begin der 17e eeuw het eerst als keukengroente aangekweekt. Gedurende den 30jarigen oorlog (1618-1648) kwam de aardappel in Bohemen, in 1717 in Saksen, in 1740 in Zuid-Duitschland. Ofschoon in Engeland ingevoerd in 1585, en door John Gerard in zijn tuin te Londen geplant als Batata Virginiata, werd de aardappel eerst sedert 1728 in Schotland verbouwd, terwijl Nederland en België dit gewas na 1623 uit Engeland ontvingen. In Pruisen werd hij in 1738 ingevoerd en in Frankrijk veel later (1783); toch was hij in dit laatste land reeds vroeger bekend, en werd in 1616 als zeldzaamheid aan de koninklijke tafel te Parijs gegeten. In Griekenland kwam hij eerst in lateren tijd door de Duitschers (de Beieren) in gebruik. In vele streken, zoowel van Frankrijk als van Duitschland, bestond er aanvankelijk