Het zwaard van sinte Knuut. ridder Iwend en de jonge Karel van Denemarken.
Het oude Brugge was over luttel dagen voor een oogenblik weer het schoone en levensvolle Venetië van 't Noorden.
De stoet zijner zonen en dochters van vóór zeven eeuwen reed weder langs zijne schilderachtige straten; de zonen in de middeleeuwsche wapenrusting uitgedost; de dochters getooid in die vorstelijke prachtgewaden, wier glans en rijkdom eene koningin van Frankrijk van afgunst deden verbleeken.
Wie droomde niet bij dit vertoog aan het roemrijk verledene?
Wie werd niet op de vleugelen der verbeelding medegevoerd naar de weidsche zalen van het Burgtslot, waar, na de terugkomst van de valkenjacht, de minnezanger de snaren tokkelt en zingt den lof van Deugd en Dapperheid?
Mij was dit denkbeeld zoo lief dat ik aan 't pogen ben gegaan die liederen des menestreels na te bootsen, en zie, hier bied ik den lezer de eerste proef dier nabootsing aan, vrij bewerkt naar de volgende legende uit de levensbeschrijving van Karel den Goede, door den Eerw. Heer Duclos:
***
‘De Deensche Knytlinga Saga vertelt dat Sint-Knuut, geknield in Sint-Albaanskerke te Odensee, die bestormd was door zijne vijanden, uit zijn gebed opstond om aan zijne vrienden zijne laatste geschenken te geven. Hij riep dan ook Iwend Trundsen en gaf hem zijn groot zweerd. Van dit kostelijk zweerd mocht deze nooit scheiden, uitgenomen op eervolle wijze. Dat wilde de koning. Iwend ontving den schat en aanzag hem als een beschutmiddel zonder weerga. Ook ontsnapte hij alleen uit de moorderij van Knuut en de zijnen. Na Knuut's dood, zonden de heeren van Denemarken Iwend naar Vlaanderen om Olaf af te koopen, die er gebannen zat. Hij ging met Astraad, zijnen broeder, en beiden bleven als gijzelaars in Vlaanderen voor 't rantsoen dat Olaf bij zijne aankomst in Denemarken zenden moest. Olaf brak zijn woord; Iwend en Astraad zaten dus in Vlaanderen gevangen. Op Paaschavond verscheen hun sint-Knuut, vertroostte de bedrukte gevangenen, brak hunne ketenen en op de bede van Edele, wierden zij in een goed bed geleid. De kleine Karel kwam eens bij Iwend. Het groot zweerd sprong in zijne oogen; hij nam het in zijne handen en gespte de riem om zijn midden. Dan zei Iwend: Wat denkt gij, Karel, van dit kostelijk stuk? - Heere God! riep Karel. En Iwend gaf hem 't groot zweerd van sint Knuut, zijnen vader, zeggende: 't Is recht en redelijk dat gij het ontvanget: uw vader koning Knuut schonk het mij, en zijn inzicht vervul ik, immers omdat ik er mij van scheide op eervolle wijze. Karel liep tot zijn grootvader, met den schat dien hij gekregen had, zei dat dit het zweerd zijns vaders was, en smeekte om de vrijheid van de brave lieden die 't hem geschonken hadden. Edele voegde hare bede bij de voorspraak van haren jongen zoon, en Robrecht stond hun de vrijheid toe, op voorwaarde dat zij zelf het losgeld zouden betalen dat Olaf
niet wilde geven. Zij aanveerdden den last, kwamen welhaast uit Denemarken met de besprokene som; maar Robrecht weigerde dit geld te ontvangen.
Zoo spreekt de legende. Wij weten echter uit de geschiedenis dat de gijzelaar voor Olaf, zijn broeder Niklaas was en dat zijn losgeld, 10 duizend mark zilver, door de Denen bijeengebracht en betaald wierd. Daarbij Robrecht de Vries was in 't Heilig-Land als Olaf Vlaanderen verliet.