De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe krankzinnige
| |
[pagina 104]
| |
ste zwarigheid, die het welgelukken van hunne plannen in den weg zou staan, het volslagen gebrek aan klinkende munt was, vatte hij den dokter bij de hand en zeide hij snel en met eene aandoening van blijdschap: ‘Als geen andere band mijn voet hier bindt, is zij spoedig opgeheven. Weet gij de straat Piedras? de derde van hier, de eerste na Chacabuco? daar op den hoek der Commercio staat een klein, onaanzienlijk steenen huisje, - hier is het adres van den man, aan de Plaza, die het te verhuren heeft. Als het ledig staat, huurt gij het dan, tegen elken prijs; als het reeds verhuurd is, biedt gij den bewoner het dubbele, ja net twee-, drie-, honderdvoudige....’ Hij bezon zich plotseling, en drukte de handen tegen zijne slapen: hij was in eene hevige gemoedsbeweging, doch het gewicht van het oogenblik ontschuldigde dat ook geheel in de oogen van Stierna, die, zijne hand vattende, hem smeekte zich wat te matigen, opdat men hem niet zou hooren in de naaste vertrekken, en niet een der bewakers naar hem afgezonden werd. Don Morelos, die bij de eerste ontroering geheel ineen was gezakt, herstelde zich spoedig, en toen hij een paar malen de kamer met groote schreden was op en neer gestapt, scheen hij eindelijk zijne zinnen in de geweldige doch zoo aangename opgewondenheid des oogenbliks zoo verre verzameld te hebben, dat hij zijne gedachten kon vereenigen op dat eene, thans meest belangrijke punt. Hij deelde zijnen aandachtig luisterenden vriend mede, dat hij in de hoekkamer van het bewuste gebouw, waarin hij, gedurende zijn eerste oponthoud te Buenos-Ayres, eenige maanden had gewoond, onder een paar steenen, welke hij hem zeer juist aanduidde, een zak met unzenGa naar voetnoot(1) had verborgen, die toereikend zou zijn om in den eersten tijd in al hunne behoeften ruimschoots te voorzien, en die hun wel den overtocht naar de eene of andere plaats op den aardbodem zou verleenen. Gelukte het hem ook maar één enkelen dag in het ongestoorde bezit van die kamer te komen, dan hadden zij wat ze noodig hadden, om al hunne plannen ten uitvoer te brengen, en Stierna zelf, bijna ziek van ontroering, verliet den Spanjaard, met het voornemen om zoo spoedig mogelijk den bekomen last uit te voeren. Terstond zocht hij het bedoelde huis in de straat Piedras; tot zijne blijdschap vond hij het onbewoond. De verhuurder, tevens herbergier, had eerst veel zwarigheden, omdat hij juist, in de volgende week, ook daar eene tapperij wilde openen, doch toen Stierna hem voor die ééne week een goeden prijs bood, onder voorwendsel, dat de eigenaars van de huizen aan den overkant, hem opgedragen hadden, om die af te teekenen, liet hij zich overhalen, en reeds denzelfden avond bracht de doktor het noodige teeken- en schildergereedschap, in de gelukkig bemachtigde kamer. | |
II.Twee dagen later waren alle toebereidselen tot de vlucht gemaakt. Stierna had het goud gevonden, en gelukkigerwijze lag er juist een Duitsch vaartuig in de haven, hetwelk den volgenden morgen, met het aanbreken van den dag, onderzeil zou gaan. Het was bestemd voor Valparaiso, doch zou eerst Montevideo aandoen, om daar eenige passagiers aan land te zetten.
in de alpenweide, naar ernst meiszner.
Daar nu Rosas dwingelandij niet tot deze oorden reikte, en een vluchteling uit de Argentijnsche republiek hier altijd met opene armen ontvangen werd, akkordeerde hij voor twee plaatsen naar deze stad, en liet, ondersteund door de welwillendheid van den kapitein, die hem tot dat einde eenige van zijn eigen volk afstond, de goederen uit zijne woning naar de landingsplaats brengen, waar zij van den kapitein in ontvangst genomen, voor diens eigen bagaadje aangegeven en aan boord gebracht werden. Te gelijker tijd had hij zich eene kleine touwladder weten te verschaffen, die de Spanjaard onder zijne matras verbergen moest. De staven, door welke het venster was versperd, waren bij tijds doorgevijld, en het kwam er nu slechts op aan, na 10 ure, als de inspektie in het huis was afgeloopen, de beide schildwachten daarbuiten voor een korten tijd bezig te houden. Ook daarop had Stierna iets gevonden en diende hem het gelukkigste toeval. Beneden in huis, in een der zwaar gesloten cellen, lag een razende aan ketenen geklonken, die steeds bulderde en tierde tot hem zijne reuzeukrachten ontzonken, en dan voor dien korten tijd der rust volgzaam en gedwee was als een kind; maar die met vernieuwde woede begon te razen, zoodra zijne uitgeputte zenuwen en spieren hunne veerkracht terug hadden gekregen. De herinnering aan iets bestemds scheen hij verloren te hebben; hij raasde maar door. Den naam van Rosas echter durfde men in zijne tegenwoordigheid niet uitspreken of het liep gevaar, dat hij de geduchte ketenen verbrak, die hem aan den bodem vastgeklonken hielden. Dan knarsten zijne tanden over elkander alsof hij ze vermorzelen wilde; het blanke schuim bruiste hem om den mond en de oogen sprongen letterlijk uit hunne kassen. Er liep een dof gerucht door het huis, dat de man voor zijne oogen en in weinige minuten vijf volwassen zonen had zien ombrengen door de beulsknechten van den diktator. Maar men mompelde daarvan niet, dan bij wijze van een verwijt aan den oude, dat hij om een zoo alledaagsch geval zijn verstand verloren laad, terwijl Rosas hem immers zijn eigen hoofd gelaten bad; tegen de daad zelve waagde het niemand een woor te uiten. Deze ongelukkige had zich door het worstelen met zijne ketenen aan het gewricht van de hand eene wonde toegebracht, en Stierna, die reeds des morgens den last had ontvangen, de keten af te nemen en op eene andere wijze te bevestigen, verschoof de uitvoering daarvan, als eene zijnen plannen allergunstige gelegenheid, tot den avond. Hij geliet zich intusschen alsof het in ieder geval vòòr de duisternis zou moeten geschieden; maar vond toen weder een voorwendsel tot uitstel in den gevaarlijken toestand, waarin de oude voor dat oogenblik verkeerde. Zoo ras hij den tijd dacht gekomen te zijn en zijnen vriend het afgesproken teeken gegeven had, riep hij de beide schildwachten voor het huis, en verzocht hun bij de hand te zijn voor het geval, dat hij hunne hulp mocht noodig hebben, als de ongelukkige, met wien hij hier te doen had, soms onder het afnemen of weder aanleggen van zijne boeien door eene vlaag van razernij mocht worden aangevallen. Al de oppassers van de inrichting stelden belang in den oude die in het gansche huis onder den naam el bruto bekend was; en die zich ook in het geheel niet met hem te bemoeien hadden, drongen toch in den gang om te zien hoe ‘het wilde dier’ zich houden zou. Don Morelos liet intusschen den tijd niet onnuttig voorbijgaan. In weinige oogenblikken waren de reeds sedert lang doorgevijlde staven uitgebroken, en met de behendigheid van eene kat gleed hij van de ladder, sloop naar de cactushaag, sneed zich daar met een groot mes, dat Stierna hem tot dat einde had toegeschikt, een doorgang, en was binnen weinige oogenblikken in de duisternis verdwenen. De Zweed had middelerwijl de ketting van den arm des ongelukkigen laten afnemen en de wonde aan het gewricht verbonden. De zinnelooze zag het rustig aan en liet alles geduldig toe, nieuwsgierig starende op de gelaatstrekken der omstanders, alsof hij in den chaos zijner herinneringen te vergeefs naar eenige gelijkenis zocht. Twee mannen zouden hem, ondanks het ijzer aan zijne voeten, vasthouden; doch daar hij zich zoo bedaard en rustig hield, ja zoo zwak scheen, dat hij nauwelijks in staat was recht te zitten, lieten zij de omklemde armen los en steunden zij zijn bovenlijf door hunne knieën.
(Wordt voortgezet.) |
|