beteekenis is. De landbouwkundige Bosc was reeds van dit gevoelen. En inderdaad, het is heden op wetenschappelijken grond aangenomen dat de voortdurende zelfbevruchting onvermijdelijk tot de ontaarding leidt, terwijl de onrechtstreeksche of gekruiste bevruchting verbeterde en kloekere afstammelingen geeft; zonder de bevruchting door vreemd stuifmeel, zouden wij niet in bezit zijn dier talrijke en lekkere fruitsoorten waarover wij thans mogen fier zijn.
Verschillende tijdschriften hebben melding gemaakt van het verslag in 1880 uitgebracht door de maatschappij voor bijenteelt van het koninkrijk Saksen; wij nemen er gaarne eenige cijfers uit over.
Deze Maatschappij bezat 17,000 korven, uit elk van welke dagelijks 10,000 bijen, ieder vier maal, uitvliegen, dus 680 millioen. Dat maakt in 100 dagen, 68 milliards uitkomsten. Indien iedere bij in 50 bloemen gaat (en wij zegden boven dat zij er tot 10,000 op eenen dag bezoekt), zoo zullen de bijen der 17,000 korven 3,400 milliards bloemen bezocht hebben. Onderstellen wij nu dat eene enkele bloem op tien bevrucht zij, zoo zullen zij 340 milliards bloemen bevrucht hebben. Genomen dat een duizendtal uitgangen slechts eene winst van 1 centiem heeft voortgebracht, hoe klein die schatting ook zij, toch zullen de bijen der Maatschappij van Saksen die streek 68 millioen centiemen of 680,000 frank winst verschaft hebben. Die cijfers zijn welsprekend genoeg om te doen begrijpen wat de bijenteelt in den algemeenen landbouw te beteekenen heeft.
De opbrengst van honig en was daargelaten, heeft iedere korf eene waarde van minstens 40 fr., volgens bovengenoemd verslag. Nu, zooals M.J. De Soignie zegt, werd het bestaan hier ten lande vastgesteld van 150,632 bevolkte korven; dit maakt aldus 150,632 × 40 = 5,625,280 fr. als onrechtstreeksche opbrengst onzer bijen. Is die enkele uitkomst, die berust op gegevens welke geenszins overdreven zijn, niet van aard ernstige overwegingen op te wekken bij allen die belang stellen in den landbouwrijkdom?
En zeggen dat in België niet eene maatschappij voor bijenteelt bestaat, daar er in Duitschland meer dan 200 zijn, die ieder hun klein dagblad hebben, waarin al de theoretische en praktische vraagstukken behandeld worden over de kunst om bijen te kweeken, ze te behouden, te vermenigvuldigen en er het grootst mogelijk voordeel uit te trekken.
In 1881 hadden wij gelegenheid, in hare bijzonderheden, vier groote nijverheid- en landbouwtentoonstellingen te zien, te Keulen, Frankfort a/d Mein, München en Weenen; op drie dezer tentoonstellingen zag men belangrijke inzendingen van honig, was, verbeterde verplaatsbare korven, bevolkt of nieuw, uithalers, messen voor bijenkweekers, immers al wat nuttig kan zijn in die kunst, die voor vele landbouwers een winstgevend vak is geworden. Wij bemerkten er de Duitsche korven, de loodrechte en de vlakke Amerikaansche, de eerste die langs achter open gaat, de tweede langs boven, en die 75 tot 80 liters, zelf meer inhouden. De bijenteelt in Duitschland, Zwitserland, Italië en Frankrijk heeft maatschappijen, reizende voordrachtgevers, boekerijen, en die voorbeelden vinden ons volkomen onverschillig. Het staat hier geschapen met de bijenteelt gelijk met de fruitplantingen langs de openbare wegen: de plantingen van fruitboomen, die heden zoo talrijk zijn in Hannover, Wurtemberg en Beieren, in de departementen Meuse, Meurthe en Moselle, volstaan niet om onze landgenooten te doen begrijpen dat daar een bewijs in ligt, waardoor de zorgeloosheid der eenen en de onwetendheid der anderen in een helder daglicht wordt geplaatst.
Wij zeggen niet dat er in België geene bijhoven zijn. Reeds vermeldden wij dat er 140,600 bijkorven waren; maar is dit genoeg en hoe zijn zij onderhouden? Bijna overal worden de bijen versmacht om het was uit te halen, het is te zeggen dat na aan onze medewerkers het beroemd vers van Virgilius:
‘Sic vos, non vobis, mellificatis, apes?’
te hebben toegeroepen, men onbedacht die belanglooze werksters vernietigt, die in ruiling van een weinig voedsel, genomen op hare eigen opbrengst, niets beter vragen dan in de lente wederom hun nuttig werk te hernemen. Waarom dan laat België, dit land van akkerbouw bij uitmuntendheid, zich zoo achteruitsteken door landen, die onder geene betere luchtstreek liggen?
Wij zijn verplicht aan den vreemde te vragen, wat onze logheid ons belet voort te brengen! Wij hebben hier voor ons liggen het Bulletin de l'Agriculture van 1882, door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken uitgegeven. Op bl. 89 lezen wij dat België, van 1878 tot en medebegrepen 1882, in vijf jaar dus, 1,278,184 kilogr. ruw was heeft ingevoerd; gedurende hetzelfde tijdstip bedroeg de uitvoer maar 587,531 kilogr., dus een verschil ten voordeele van den invoer van 690,950 kilogr.; berekend aan 4 fr. de kilo, maakt 2,763,808 frank.
En voor de honig was het verschil nog grooter; inderdaad, gedurende hetzelfde tijdstip, van 1878 tot 1882, werd door België ingevoerd 3.652,040 kil. honig, terwijl de uitvoer slechts 18,707 kil. bedroeg. De overschot van ingevoerde en verbruikte honig bedroeg dus 3,633,333 kil. aan 2 fr. de kilo, maakt de aanzienlijke som van 7,266.666 frank. Dus voor honig en was te zamen meer dan tien millioen.
Wij vinden ons dus genoodzaakt aan den vreemden jaarlijks tien millioen te betalen, terwijl wij zonder moeite den honig en het was bij ons kunnen voortbrengen, die wij nu vragen aan Portugal, Frankrijk, Duitschland, Nederland en Amerika. Het is buiten twijfel dat de bijenteelt bij ons meer uitbreiding kan nemen, en het is ook zeker dat die bron van rijkdom voor ons land veel wijzigingen moet ondergaan om op de hoogte gebracht te worden, waarop zij in de naburige landen staat. Inderdaad in België wordt de gemiddelde opbrengst van eenen korf op 14 fr. berekend; nu, zooals M. De Soignie zegt, met de nieuwe teeltwijze bekomt men in Zwitserland, Italië en elders, opbrengsten van 40-50 kil. honig zonder het was, dus meer dan 100 fr. Hij voegt daarbij dat een Italiaan, bezitter van verbeterde korven, een gemiddeld cijfer van 50 kil. fijne honig heeft bereikt, de bijen nogtans in goede gezondheid houdende. En om niet in Italië te gaan, noemt hij een liefhebber der omstreken van Chimay die in 1880 met zijne vier korven 65 kil. honig, 20 kil. ruw was en 28 liters hydromel bekwam, hetgeen 226,80 fr. uitmaakt, of 56,70 fr. voor iederen korf. Dit is reeds ver boven het gemiddeld cijfer van 14 fr.
En wat zeggen van de Vereenigde Staten, waar, volgens de Graphic, de bijenteelt de plaats eener groote nijverheid heeft ingenomen! Ziet gij den Amerikaan met zijne korven op de stroomen varen en zijne bijen op de oevers laten grazen! Ziet gij de bijenkweekers voor zich alleen spoorwegen bezitten en waggontjes waarmede zij hunne bijen in de bloeiende velden voeren! Deze teelt brengt jaarlijks 35 millioen pond honig op, voor meer dan 30 millioen franken! Men noemt een eigenaar die alleen meer dan 12,000 zwermen bezit.
Het is te hopen dat België niet langer ten achter blijven zal in dezen belangrijken teelt, en dat de bijen voor onze landbouwers weldra eene bron van bestaan te meer zullen uitmaken.
Em. Rodigas.