De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
De krankzinnige.
| |
[pagina 96]
| |
melijke gevolgen kunnen hebben: zijne eerste schreden richtte hij naar de woning van don Louis, en eer men het kon verhinderen, overviel hij den senior, en zou hij hem verworgd hebben, als niet juist de policie daarop toegeschoten ware. Hij houdt sedert dien tijd vol, dat donna Constantia zijne wettige vrouw is, en hij bij haar een vreemden man betrapt heeft, dien hij vermoord zou hebben, en dat hij daarvoor door het gerecht voor een bepaalden tijd is gevangen gezet. Hij gedraagt zich nu kalm en rustig, en ik geloof, dat wij eerst weder eene nieuwe uitbarsting hebben te wachten, zoodra hij meenen zal, dat zijn straftijd hier verstreken is. Wat dan zal gebeuren, moeten wij afwachten. ‘Thans weet gij genoeg,’ eindigde de oude, ‘om uwen patient naar eisch te kunnen behandelen, Zooals ik zegde, spreek zoo weinig mogelijk met hem. Mocht hij intusschen, tegen mijne verwachting, weer spraakzaam worden, en nieuwe dwaasheden uitslaan, dan verlang ik daarvan terstond onderricht te worden.’ Stierna verwijderde zich, en zijn eerste gang was naar de straat Santa Rosa, om de cellen te inspekteeren, maar bovenal om den jongen mensch op te zoeken, die vooral na het zoo even gehoorde, eene onbeschrijflijke belangstelling bij hem opwekte. De oude don Alvarado had wel waarheid gesproken; don Morelos groette zijne ‘nieuwe kennis,’ gelijk hij hem noemde, uiterst beleefd, scheen echter volstrekt geen lust te hebben om zich met hem in een gesprek in te laten, en drie bezoeken verliepen er, zonder dat de jonge geneesheer, die van ongeduld brandde om het karakter van dezen raadselachtigen lijder te leeren kennen, iets anders uit hem kon krijgen, dan de meest gewone, de meest alledaagsche groeten en beleefdheidsbetuigingen. Den vierden dag scheen de patient onrustiger dan anders; hij was bewogen en zijn polsslag duidde eenige koortsachtigheid aan. Stierna vroeg deelnemend naar de bijzondere verschijnselen, die de Spanjaard eenvoudig, als uit eene lichte verkoudheid voortkomende, verklaarde. Dit gaf intusschen eenige toenadering tusschen de beide mannen; het scheen wel, alsof er een slagboom tusschen hen weggenomen was, en eer de jonge doktor hem verliet, geraakte de Spanjaard in eene vroolijker stemming, hij lachte en schertste en verhaalde allerlei avonturen uit zijn vorig leven, zonder evenwel een enkel woord te reppen van het tijdperk, hetwelk zijne gevangenzetting onmiddellijk voorafging. Toen Stierna den volgenden morgen de cel van don Morelos binnentrad, was het alsof hij een ouden vriend begroette, en evenwel had deze in den beginne weêr iets terughoudends: het was als lag hem iets op het hart, dat hij zoo gaarne wilde openbaren, doch waartoe hij den moed maar niet kon krijgen. Stierna gevoelde zulks, meer dan hij het zien kon en met het recht van den geneesheer om den lijder met zijne vragen in het hart van zijne, kwaal te treffen, nam hij hem bij de hand, en verzocht hem, vrij en open met hem als met eenen broeder te spreken, wanneer hij misschien iets voor hem doen, of zijn toestand eenigszins verlichten kon. De jonge Spanjaard zag hem eerst wel een gansche minuut ernstig en zwijgend strak in het aangezicht, toen schudde hij weemoedig glimlachende het hoofd, en zegde met een diepen zucht, en naar het scheen meer tot zichzelven dan tot den doktor sprekende: ‘Alles te vergeefs: gij zult mij toch niet gelooven; men heeft mij vroeger na zulk eene verklaring altijd veel harder behandeld; Rosas is veel te machtig.’ Stierna zag hem met ontsteltenis aan; deze woorden, ernstig en zonder eenigen hartstocht uitgesproken, klonken geenszins als uit den mond van eenen zinnelooze; en toch, zij openbaart zich op zoo verschillende wijze, die vreeselijkste van alle menschelijke kwalen, de zinneloosheid, wanneer zij de teedere hersenen beroerd heeft, en den onstelden geest slechts in het lichaam schijnt achtergelaten te hebben, om het als een bewusteloos werktuig in ongeregelde en onbesuisde vaart voort te drijven. Is het wonder, dat hij somtijds voor eene korte poos in het effene spoor terug valt en den gebaanden weg volgt? Doch wie weet wanneer en hoe schielijk hij weêr ter linker- of ter rechterzij uitslaat en in de ledige ruimte voortholt! De Spanjaard wierp een half bespiedenden, half smartelijken blik op het gelaat van den doktor, en als had hij gelezen wat in diens gemoed was omgegaan, liet hij, met het hoofd stil voor zich neergebogen en nauw hoorbaar volgen: ‘Ook hij!’ DICHTER EN UITGEVER.
dichter. Zeg eens, mijnheer, de horloge, die gij mij als honorarium voor mijn dichtbundel gegeven hebt, gaat niet. uitgever. Nu, dan staat gij er al even ver mee als ik; want uw dichtbundel gaat ook niet. Stierna gevoelde zich in een pijnlijken toestand; het gesprek was op eenmaal veel te ernstig geworden, dan dat hij niet zou ingezien hebben, welk gevaar hij liep, als hij er zich verder in begaf; en hoe kon hij zich nu gevoegelijk weer terugtrekken? Het eenvoudigste scheen nog het gesprek op een ander onderwerp te brengen, doch eer hij daarmede gereed was, stond don Morelos plotselijk op, schudde schamper lachend het hoofd en zeide, terwijl hij een paar maal de kamer op en neêrging: ‘Ik zie 't wel, men heeft u hetzelfde vertelseltje van mij verteld als aan mijne voormalige oppassers; ik ben u afgeschilderd als een dolzinnige, die de vrouwen van andere lieden voor de zijne houdt en de mannen deswege aanvalt, niet waar?’ Hij bleef, terwijl hij deze woorden uitte, met gekruiste armen voor Stierna staan, en er lag iets zegepralends in zijne uitdrukking; want de verrassing van den jongen dokter was duidelijk in zijne trekken te lezen. ‘En gij gevoelt, dat dit slechts hersenschimmen zijn?’ vroeg de Zweed, nadat hij zich van dien indruk hersteld had. ‘Gij houdt u verzekerd, dat deze denkbeelden niet terug zullen keeren?’ ‘Lieve vriend,’ zegde de Spanjaard ernstig. ‘God alleen kan instaan voor hetgeen wij zullen worden. Neem gij echter den gezondsten Gaucho van den weg op, sluit hem in een van deze cellen, schreeuw hem in het oor, dat hij zich in een gekkenhuis bevindt, en dat hij zelf gek is: zouden zijne zintuigen niet van staal en ijzer moeten zijn, als hij het niet op het laatst wezenlijk werd? De geest is niet sterk genoeg, om tegen zulk een afgrijselijk denkbeeld altijd, en altijd weder vruchteloos te kampen.’ ‘Maar wanneer gij gevoelt, dat gij dat denkbeeld inderdaad hebt afgeschud, zullen zich deze poorten weldra voor u openen; ik wil nog heden met don Alvarado....’ ‘Om Gods wille niet;’ viel de Spanjaard hem schielijk en angstig, terwijl hij zijnen arm vatte, in de rede; ‘het eenige gevolg daarvan zoude zijn, dat men u niet weder bij mij toeliet, en ik vrees waarlijk reeds u weer te zullen verliezen.’ ‘Maar gij gelooft immers niet, dat men u hier terughouden zou wanneer niet... “Hoe lang bevindt gij u in de Argentijnsche Republiek?” viel don Morelos op een somberen toon in. “Tien maanden ongeveer,” was het antwoord. “Ik vermoedde zulks,” zegde de Spanjaard zacht, daar staan u gewis nog treurige ervaringen te wachten. Weet dan, dat ik het slachtoffer van Rosa's sluwe politiek ben geworden. Hij had mij met veel minder moeite het leven kunnen benemen; hij heeft reeds het bloed van zoo velen op zijn geweten, het mijne zou zijne ziel niet veel zwaarder gedrukt hebben, maar er zal een tijd komen waarin hij het bewijs noodig heeft van mijn leven: het geldt hier familie-aan-gelegenheden, voor welke ik uren zou behoeven om ze u uiteen te zetten, en zoolang hij dus geene geschikte aanleiding kon vinden om mij met eenen schijn van recht in de gevangenis te werpen, was de straat Santa Rosa een voortreffelijk toevluchtsoord voor den ongelukkigen zielelijder.’ ‘Maar don Alvarado! Mag niets anders, lieve vriend; wij wachten ons wel om te dansen, wanneer wij op de dunne kruin van een vulkaan staan. Don Alvarado weet maar al te wel, dat hij den wil des diktators niet wederstreven mag, en dat het hem zelfs als eene misdaad zou kunnen worden aangerekend, wanneer hij ook maar tegen zijnen wensch zou durven handelen. De mashorquerosGa naar voetnoot(1) zijn voortreffelijke overtuigingsmiddelen, en het vereischt sterke spieren, of een vlug paard, om tegen hen eene kans te durven wagen.’ ‘Maar die dame?’ sprak Stierna, nog altijd aarzelend en half ongeloovig, ofschoon hem de rustige en vastberadene houding van den Spanjaard hoe langer hoe meer van de waarheid zijner gezegden verzekerde. ‘Die dame?’ vervolgde don Morelos met een weemoedigen glimlach, en hij bedekte zijne oogen voor eene poos met zijne hand, richtte zich vervolgens op, en zeide langzaam en zacht met het hoofd knikkende; ‘Ja, zij verstaan het, zij verstaan het, die duivelen, om iemand het hart in den boezem te pijnigen naar eigen goeddunken, en als het bloedt, schreeuwen zij: “moord! hij is de dader; dat is Gods gericht.” “Neen, senior,” en hiermede wendde hij zich met vuur tot den jongen man, “laat gij uw hart niet mede als getuige optreden tegen het verstand eens ongelukkigen; behandel gij ten minste mij niet als eenen onzinnige. Kunt gij mij niet helpen, laat mij dan althans het geluk van één wezen in mijne nabijheid te weten, dat niet met de overigen samenspant om mij dat te doen worden waarvoor zij mij uitgeven.” (Wordt voortgezet.) |
|