De H. Paulus predikt te Athene.
Wij deelen vandaag eene fijnbewerkte gravure mede van eene der heerlijkste samenstellingen van Raphaël, den vorst der Italiaansche schilderschool, wiens wereldberoemdheid hier alle lofrede overbodig maakt. Het carton van dit tafereel, dat voor een tapijtwerk in het Vatikaan vervaardigd werd, bevindt zich tegenwoordig te Hampton Court.
Ziehier hoe de H. Schrift de prediking verhaalt van den grooten apostel in de hoofdstad van het heidensche Griekenland:
***
‘Van den beginne af dat Paulus zich te Athene bevond, terwijl Silas en Thimotheüs nog te Berea in Macedonië vertoefden, had hij met verontwaardiging bespeurd, hoezeer de stad aan de vereering van allerlei goden was overgegeven. Hij predikte dan ook dagelijks, niet alleen in de synagoge voor de Joden, maar eveneens op de markt voor de vele heidenen, die daar bijeenkwamen. Onder hen bevonden zich eenige epicureïsche en stoïsche wijsgeeren, die met hem begonnen te redetwisten. Eenige hunner vroegen ten slotte: Wat wil toch die babbelaar? Anderen antwoordden: Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn. Dit zeiden zij, wijl zij hem juist over Jezus en de opstanding hadden hooren spreken. Men verzocht hem nu mede te gaan naar den Areopagus (een kleinen heuvel in het midden der stad, waar de redenaars gewoonlijk het woord voerden) en vroeg hem: Mogen wij weten, welke die nieuwe leer is, die door u verkondigd wordt? want gij brengt ons iets nieuws, en wij wenschen wel te vernemen wat dat is. - Alle Atheners van die dagen besteedden trouwens hunnen tijd aan bijna niets anders dan om iets nieuws voor den dag te brengen of te hooren.
Paulus nu, midden op den Areopagus staande, sprak tot de vergaderde menigte: Mannen van Athene, ik zie dat gij alleszins overgodsdienstig zijt. Want terwijl ik uwe stad doorwandelde en uwe heiligdommen aan de goden gewijd, beschouwde, vond ik ook een altaar met het opschrift: Aan den onbekenden God. Dien gij alzoo vereert, zonder Hem te kennen, verkondig ik u. God, die de wereld gemaakt heeft met al wat zij bevat, Hij, de Heer van hemel en aarde, woont niet in tempels, met handen gewrocht; Hij wordt evenmin van menschenhanden gediend alsof Hij iets behoefde, daar Hij het integendeel is, die aan allen leven, adem en alles schenkt. Uit één mensch heeft Hij het geheele menschelijk geslacht doen voortkomen en het over de gansche oppervlakte der aarde doen wonen, bestemde tijden en de grenspalen hunner woonplaatsen vaststellende. Hij wilde, dat zij Hem zouden zoeken, of zij Hem soms tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een iegelijk onzer; want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij; gelijk ook sommige uwer dichters verklaarden, toen zij zeiden: Wij zijn van Zijn geslacht. Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet meenen, dat de Godheid gelijk is aan goud of zilver of steen, dat is: aan beeldwerk van menschelijke kunst of vinding (meent niet dat een gouden, zilveren of steenen standbeeld God is). Met voorbijzien nu van die tijden van onwetendheid (toen de heidenen dachten, dat zulk een beeld hun God was) laat hij thans aan alle menschen boetvaardigheid verkondigen (opdat zij voor Hem bestand zijn op den dag). Want Hij heeft een dag gesteld, waarop Hij de wereld naar gerechtigheid zal oordeelen door den Man (den Verlosser), dien Hij daartoe bestemd heeft, en omtrent wien Hij verzekering heeft gegeven aan allen, door Hem uit de dooden op te wekken.
Toen de Atheners Paulus over de opstanding uit de dooden hoorden spreken, begonnen sommigen te spotten, terwijl anderen zegden, aangaande dat punt op een anderen keer wel iets naders te willen vernemen. Zoo ging Paulus uit hun midden weg. Eenige mannen echter, door de genade geroerd, namen het geloof aan; tot hun getal behoorde Dionysius, een lid van het hoog gerechtshof, dat gewoonlijk op den Areopagus zijne zittingen hield, en welks leden Areopagieten werden genoemd. Ook bekeerde zich eene vrouw, met name Damaris.’
***
Nadere toelichting behoeft onze gravure niet, daar de beroemde meester dit gewijde onderwerp, met zulke gewetensvolle nauwgezetheid heeft wedergegeven, dat al de personen en zaken door den tekst vermeld in zijne bewonderenswaardige samenstelling hunne plaats vinden en gemakkelijk te onderscheiden zijn.