In het gematigde klimaat leeft de mensch langer dan in de heete of koude landen; hij kan onder alle breedtegraden eenen hoogen ouderdom bereiken, als hij de wetten der natuur getrouw volgt en zich aan geene buitensporigheden overgeeft.
Te drooge of te vochtige landen zijn niet gunstig aan eenen langen levensduur, evenmin die klimaten, waar men eene schielijke afwisseling van temperatuur waarneemt.
De ervaring leert alle dagen, dat op de hoogvlakten de mensch het meeste getal jaren bereikt. Er zijn echter uitzonderingen op dezen regel: zoo vindt men b.v. op de Zwitsersche gebergten veel minder ouderlingen dan op de bergen van Schotland.
Een zeer opmerkenswaardig verschijnsel is, dat het grootste aantal menschen van hoogen ouderdom gehuwd zijn of waren. Onder de bejaarde jongmans of juffers treft men zelden een geval van zeer hoogen ouderdom aan.
Eene statistiektabel over de sterfte levert de volgende cijfers:
Bij |
10 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
40 |
jaren |
levens. |
Bij |
20 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
35 |
jaren |
levens. |
Bij |
30 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
29 |
jaren |
levens. |
Bij |
40 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
23 |
jaren |
levens. |
Bij |
50 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
17 |
jaren |
levens. |
Bij |
60 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
15 |
jaren |
levens. |
Bij |
70 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
7 |
jaren |
levens. |
Bij |
75 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
4 ½ |
jaren |
levens. |
Bij |
80 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
3 ½ |
jaren |
levens. |
Bij |
85 |
jaren |
kan |
men |
nog |
rekenen |
op |
3 |
jaren |
levens. |
Op eenen leeftijd van 90 jaren verdwijnt de waarschijnlijkheids-berekening, en menschen, die honderd jaar oud worden, moeten als uitzonderingen op den algemeenen regel beschouwd worden.
Zooals physieke en geesteseigenschappen erfelijk zijn, zoo gaat de lange levensduur in sommige familiën van ouders tot kinderen over.
Men vermeldt daaromtrent het volgende aardige feit:
Den 31 Juli 1554 zag de kardinaal Armagnac eenen tachtigjarigen grijsaard, die op den drempel zijner woning stond te schreien. Zijne Eminentie vroeg hem naar de reden van zijn verdriet en de ouderling antwoordde, dat zijn vader hem geslagen had. Verbaasd over dit onverwachte antwoord, verlangde de kardinaal den vader terstond te zien en men bracht hem bij eenen grijsaard van meer dan 100 jaren, maar die er nog zeer goed uitzag. Na eenige andere vragen, deed de hooge geestelijke onderzoek bij den ouderling naar het misdrijf van zijnen zoon en kreeg ten antwoord:
‘Eminentie, hij is zijnen grootvader voorbijgegaan zonder hem te groeten.’
De verwondering van den ondervrager steeg bij die woorden ten top en hij verzocht bij den grootvader geleid te worden. Men bracht den kardinaal in een zindelijk kamertje en daar zag hij eenen kleinen grijsaard van 143 jaren, wien de kerkvoogd, na hem eenige welwillende woorden te hebben toegestuurd, niet zonder ontroering zijnen zegen gaf.
Zulke aartsvaderlijke ouderdom is, wegens het lichamelijk en verstandelijk verval waarvan hij doorgaans vergezeld gaat, weinig wenschelijk. Wat meer is, den deugdzamen geloovige is het minder te doen om het groot aantal jaren dat hij in zijne aardsche doortochtsplaats heeft te leven, dan wel om die derwijze door te brengen, dat hij met rustig en betrouwend gemoed het hoofd voor de laatste maal op de peluw nederleggen kan.